Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Lichtmis

betekenis & definitie

De lichtmis, ook Maria-Lichtmis genaamd, is het kerkelijk feest der reiniging van Maria (Purificatio Marie), dat op 2 Februari gevierd wordt met eene mis, waarbij vooraf eene menigte kaarsen op het altaar worden gewijd, waarvan vele gedurende die mis branden.

Ook werd een processie gehouden: ‘daer gaen alle schoolkinderen ende 't ghemeyne volck, elk met een ghewyede bernende waskeerse, of sommighe met een cleyn gestrengt toersken in de hant: waeruyt ghecomen is dat dese dach lichtmis ghenaemt wert’. Verschillende feesten werden eertijds dien dag gevierd, die tot allerlei uitspattingen aanleiding gaven. Dien dag ook verlieten de dienstboden den dienst om te trouwen of van betrekking te veranderen. Vgl. o.a. I. Burchoorns Nieuwe Wereld vol Gecken, bl. 59:Hierom, die wil licht-mis houwen,

Moet sich niet te veel betrouwen

Op een lichte Vrouwe-keurs,

Want sy dunt een dicke beurs.

Tengevolge hiervan heeft het werkw. lichtmissen, eig. Lichtmis vieren (vgl. mnl. (hem) meien; ndl. (spele)meien, het meifeest vieren), in de 17de eeuw de beteekenis aangenomen van uitspatten, zich aan losbandige vreugde overgeven (Winschooten, 353) en kreeg lichtmis de bet. van losbol; 17de eeuw ook: lichtvink, lichtschute; 18de eeuw: lichtlooper (in C. Wildsch. III, 343). Zie Mnl. Wdb. IV, 488; Smetius, 173: DrieApothekers gesellen twee lichtmissen; bl. 256: Hij is van den 2den Februario = een lichtmis; Coster, 507, 339; De Cock , 128; vgl. Halma, 317: Ligtmissen, rinkelrooijen; ligtmis, rinkelrooijer, kroeger, hoerejaager; Sewel, 454: Ligtmis, ligte quant; ligtmissen, to debauch one's self. In Zuid-Nederland is lichtmis ook wel een syn. van lichtkooi en dus van eene vrouw gezegd (Waasch Idiot. 397 b; Claes, 136). Het Friesch kent sljuchtmis, gek, dwaze jongen, malle meid; sljuchtmispraet, gekkemanspraat.