Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Leentjebuur spelen

betekenis & definitie

D.w.z. gedurig iets bij de buren ter leen vragen.

Zie Spaan, 47: Maddeleentjebuur spelen; Tuinman II, 185: hy speelt Magdaleentje, een woordspel met het werkw. leenen (zie ook Harreb. I, 105; De Cock , 17). In West-Vlaanderen kent men de uitdr. leentje loopen, dat gezegd wordt van iets, dat gedurig van den eenen aan den anderen uitgeleend wordt. Een zelfde woordspel vinden we in de zegswijze ikben geen Leuntje gedoopt, die men gebruikt, wanneer iemand ons op het lijf hangt (Harreb. II, 18 b) en in het 17 -eeuwsche Lijntjes dochter, de strop. Vgl. ook het gron. lijnderten börgertspeulen, gewoon zijn, inzonderheid bij gebrek aan werktuigen, enz. van anderen te leenen en te borgen (Molema, 252 b); oostfri. hê löpt fan lênert na börgert (Ten Doornk.

Koolm. II, 494 a). Vgl. Ndl. Wdb. VIII, 1284; fr. aller a la cour des aides.