Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Keet

betekenis & definitie

In eigenlijken zin verstaat men onder een keet een loods, een hut van polderwerkers, waar het nu niet zoo bijzonder ordelijk uitziet; vandaar de beteekenis troep, warboel, rommel, herrie, pan, lawaai, die het woord thans veelal heeft; in Zuid-Nederland verstaat men er ook een ellendig huis, een krot onder; vgl.

Teirl. II, 122: keete, ellendig huis; De Bo, 507: keete, gering huis, slechte woning, huis van ontucht. - V. Schothorst, 151: et was en keet, 't was een herrie; Van Ginneken, Handb. 1,490; Nkr. VI, 14 Sept. p. 2: Van de S.D.A.P. en haar geheimen gesproken, zei toen m'n zwager, dat zal een keet worden op dien rooden Dinsdag; Köster Hencke, 31: keet, herrie, drukte, janboel; ook menigte: wat een keetgajes (volk); evenzoo in Jord. 60: kinderkeet, in Ppl. 217: 'n Heele keet knechte; bl. 9: Vandaag lijkt de heele keet wel vervloekt; Nkr. III, 18 April p. 4: Veel herrie was er in de keet, wat juichten onze kranten; 5 Sept. p. 4: Maak nu geen herrie in de keet, zoek liever arbitrage; De Arbeid, 30 Mei 1914, p. 4 k. 1: Het wordt anders een keet met al die verordeningen. Ook als bepaling van maat in Ppl. 4: Ik voel me nou 'n heele keet (vgl. een heele boel, een heele rommel) beter. Uit deze beteekenis rommel, herrie heeft zich die van lawaai, drukte, pret ontwikkeld, evenals bij herrie (oorspr. herberg? zie ‘Herrie maken’), het Vlaamsche kot, houten huisje, maar ook leven, gedruisch: Een kot houden (van al duivels), er geweldig huishouden. - Was dat daar een kot! (De Bo, 563; Schuermans, 283; Teirl. II, 176, enz.), en het Gron. kantoor in kantoor moaken, schuppen, leven, alarm, gedruisch, twist (Molema, 191).

Ook ‘pan’ vereenigt, evenals keet, de beteekenis menigte en herrie, lawaai) in zich. In den zin van herrie, drukte komt keet voor in verbinding met de ww. fokken, maken, schoppen en trappen; waaarnaast ook keetjes (grapjes) maken en een wkw. keten wordt aangetroffen; zie Van Ginneken, Handb. I, 492; Weekbl. voor Gymn. en Middelb. Onderwijs VIII, 1326; IX, 420-421; 423; syn. is deining fokken en berzie maken.