D.i. iemand of iets in de gaten, in het oog krijgen of hebben, in de linken hebben of krijgen (o.a. Landl. 115; Zandstr. 32), in de piere-megoggel hebben (in V.v.d.D. 131)).
Onder een vizier (fr. visière) moet in deze uitdrukking worden verstaan het standvizier (van een vuurwapen), waarin gaten en kepen zitten, waardoor men ziet om de vereischte richting aan het wapen te geven. Ligt een voorwerp, dat men wil raken, in ééne lijn met dat gat of een keep, waardoor men ziet, dan heeft men het in het vizier. De uitdrukking komt in de 17de eeuw o.a. voor bij Huygens V, 53: Een van de snedigste kreegh Trijn-moer in 't versier; bl. 88: Houtse wat in 't versier; Verm. Avant II, 325: Maar by myn selven seer rypelyk overwegende, dat het veel beter gedaan was dat ik desen guit aan de galg liet rijden, en alleenlyk sag dat ik Rosamire in 't visier kreeg, vervolgde ik myn weg; Pasquilm. 23; Asselijn, 298: Daar zijnder al eenige, die de Huyshoudinge in 't verzier hebben; Sewel, 895: Iemand in 't vizier hebben, to spy one out, to be upon one's guard; Tuinman I, 188: yemand in t visier of op t schut hebben; Molema, 453: iemand in t vezijr hebben; in Jord. 145: in t vizier vallen; fri.: immen of hwet yn t forsier of yn 'e mikhabbe, - halde, -krije; elders, in de Hooge Betuwe: iemand in t versier krïgen; hd. etwas auf dem Visier, dem Rohre, der Muck, dem Strich, dem Korn haben.