Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Hand over hand

betekenis & definitie

Een uitdr. aan het scheepswezen ontleend; voorkomend in ‘hand over hand halen, hijschen, halen, hijschen niet met de twee handen te gelijk aan het touw en met eene tusschenpoos tusschen elken ruk, maar terwijl men de handen om de beurt, over elkander, aan het touw slaat, en altijd door met éene hand daaraan trekt, zoodat het halen of hijschen gestadig en gelijkmatig, en gewoonlijk tevens tamelijk vlug plaats heeft.’ Vandaar bij overdracht: met gelijkmatige, eenparige snelheid; gestadig aan (17de eeuw).

Zie voor deze verklaring het Ndl. Wdb. V, 1832 en vgl. verder Winschooten, 79: Handooverhand, geduurig, gestaadig, meeren meer; Vondel XI, 237; Halma, 203: Hand over hand, bijw. gedurig, meeren meer; de plus en plus, continuellement. Ook in het hd. Hand überHand; eng. hand overhand.