Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Flikker

betekenis & definitie

Een scheldwoord, zonder bepaalde beteekenis.

Waarschijnlijk de stam van het ww. flikkeren, weerlichten; dan is te vergelijken bliksem, dat op dezelfde wijze gebruikt wordt, als ook donder. Het is echter niet onmogelijk dat andere beteekenissen van hetww. flikken, vleien, invloed hebben gehad; vgl. gron. flikkert, vleier; Boekenoogen, 212: flikker, gemeene vent, iemand die niet recht te vertrouwen is, een vleier, flikflooier; Köster Henke, 17: flikker, vuilik, sodomieter; veel als scheldnaam gebezigd, zonder bepaalde beteekenis; zoo o.a.: Mghd. 140; Sjof 223: een lastige flikker, Mghd. 295: ouwe flikker, oude vent; Prol. 73: zoo'n vuile flikker, in den zin van lichaam in Mghd. 246; Prol. 8: Heb jij je vuile goed al geen zes weke an je flikker? en in de uitdr. iemand opzijn flikkergeven, komen (Boekenoogen, 212); opzijn flikkerkrijgen (Opprel, 55), waarnaast sodeflikker. Verder komt het als versterking voor in geen flikker, o.a. in Diamst. 429: Je ziet haast geen flikker. In Zuid-Nederland is het woord ook bekend in de uitdr. bloote flikker, bloote achterste (Antw. Idiot. 1684) en in den zin van lichtzinnige jongen of meisje, meestal van meisjes gezegd; in dezen laatsten zin kan men uitgaan van flikkeren in den zin van dansen; een flikker is een luchtsprong (Antw. Idiot. 424) . Syn . is flikkersteen (o . a . Nest. 34) hetzelfde als dondersteen, lazersteen, bliksemsteen, fri . blikstien, bvn . blikstiensch; Boekenoogen, 74: teblikstien; bliksemstien (scheldwoord).Zie ‘Belazerd’ en vgl. nog Ndl. Wdb. III, 4552.