Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Een (vreemde, rare, brutale) snuiter

betekenis & definitie

D.i. een snoeshaan, een kwibus, een kwant, grappenmaker; een rare snijer (fri. in rare, frjemde snijer); vgl. o.a. Op R. en T. 30: Dat 's 'n eigengereide, brutale snuiter.

Wellicht beteekent ‘snuiter’ eig. bedrieger als afleiding van het wkw. snuiten in den zin van iemand geld afzetten; vgl. het mnl. enen die nose snuten, iemand afzetten; Kiliaen: Snuyten, snutten, emungere pecuniis, fallere, deplumare, deglubere aliquem; Winschooten, 268: Snuiten beteekend ook iemand te veel gelds voor eenige waar af neemen: waarvan sij hebben ons gesnooten: sij hebben ons bij de neus gehad: emungere aliquem pecunia; Tuinman 1,23: Hyis gesnoten, dat is, bedrogen; Halma, 593: Snuiten, verschalken, bedriegen; 594-595 In de 17de eeuw komt het voor in den zin van iemand die snoest, snuffelt, snoept; dus een snoeper, iemand die naar min genot haakt, een snuffer (Hoeufft, 559); zie Hooft, Warenar, vs. 958; De Gemeenzame Geest (anno 1679), bl. 5; vgl. Frequ. II, 594 en het de snuushane, einer der überal umher stöbert. Later wordt ook de vorm snoefshaan aangetroffen, die door de gedachte aan snoeven, snuiven, rondsnuffelen, is te verklaren. Sewel,734:Hy heeft my gesnooten, he has nosed (or rooked) me; he made we pay through the nose; Rutten, 210: afsnuiten, ontnemen; iemand snuften, iemand zijn geld afwinnen of bedriegen; Schuermans, Bijv. 311 a: snuften, snuiten, 't zelfde als vastnemen, te veel doen betalen, bedriegen (Antw. Idiot. 1145. Vgl. voor denzelfden overgang van afzetten tot bedriegen het wkw. vlooien, dat in de 17de eeuw voorkomt in den zin van iemand van zijn geld berooven en thans nog in Zuid-Nederland bedriegen, foppen beteekent (Rutten, 262 a; Schuerm. 823 a). Ook in het hd einen ums Geld schnäuzen, iemand geld afhalen; fri. immen snute, iemand afzetten; barsch terechtwijzen.