Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Binnen zijn

betekenis & definitie

D.w.z. zijne schaapjes op het droge hebben; in het algemeen ook: geborgen zijn.

Waarschijnlijk is het een zeemansuitdr. en wil zij eig. zeggen: ‘binnen de haven zijn’, binnengaats zijn of binnenwals zijn (Kluchtsp. II, 197). Vgl. Winschooten, 26; 65: De Scheepen sijn binnens gaats, dat is, sij sijn binnen; 207: Hij sit in het riet en maakt pijpjes, dat is, hij laat fioolen sorgen; want hij is binnen best. In het Zaansch: ‘dat is binkas (binkes), dat is binnen (in de kast?)’, en binnen mikken zijn, onder dak zijn (Boekenoogen, 66 en 639; Bouman, 11) of ingepakt zijn (Zandstr. 86; Amst 96), dat te vergelijken is met het fri. binnen 'e balken wêze naast binnen mikken brengen (in Menschenw. 516). Zie verder Ndl. Wdb. II, 2715 en vgl. Schuerm. Bijv. 137 b; 38 b; Antw.

Idiot.
239; Waasch Idiot. 117 a en vgl. de synonieme 17de-eeuwsche uitdrukking honk zijn; ook amerik.-eng. to be (all) hunk, to be in a safe or good position or condition (Ndl. Wdb. VI, 935).