Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Belhamel

betekenis & definitie

In eigenlijken zin is een belhamel een hamel (schaap), die met een belletje om den hals, aan het hoofd van de kudde gaat; bij overdracht en vergelijking: een aanvoerder bij een oproer, een haantje de voorste, een baldadige jongen; hd. Leit-, Bellhammel; eng. bellwether (ook in gunstigen zin).

Vgl. reeds Kiliaen, die het vertaalt door vervex sectarius, duxgregis, per metaph. coryphaeus; Servilius 2*: hyis den bel-hamel, caput, waarvoor men bij Sart. II, 2, 35 leest: ghysythier bellaeit, tu huius rei caput es; IV, 74: t Katteken zijn, de Bel-hamel wesen, de eo qui certos omnes vincit ac superat. Zie verder het Ndl. Wdb. II, 1723; Harreb. I, 45 b; Woeste, 26 a en vgl. het fri. belhammer, dat ook voorkomt in den Gew. Weuw. III, 69.

In het Land v. Waas is een belhamel iemand, die te luide spreekt of roept (Waasch Idiot. 101 b).