Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Alle hout is geen timmerhout

betekenis & definitie

D.w.z. niet ieder is voor een bepaald doel geschikt; men kan voor iets niet iedereen gebruiken; alle grond is geen akkergrond (Harreb. 1,15).

Bij Winschooten, 88, lezen we: ‘Alle Hout en is geen Timmerhout, dit werd gepast op iemand, die tot eenige saak, daar men hem gaarn toe soude gebruiken, niet bequaam is’; zoo ook Tuinman I, 299; Bergsma, 9. In het Latijn zeide men: non exomni ligno debet Mercurius exsculpi; in onze taal: alle hout en is niet goet tot spillen (Smetius, 130) of alle hout is gheen pijlhout (of geen lepelhout), dat overeenkomt met het fr. toutbois n'est pas bon a faire flèche; hd. es laszt sich nicht alles Holz zu Bolzen drehen; nicht jedes Holz ist Löffelholz; eng. every reed will not make a pipe; fri. alle hout is gjin timmerhout. In Zuid-Nederland volgens De Bo, 624 en Teirl. II, 208: al houten is geen lepelhout, maar ook alle hout is geen timmerhout of pijlhout (Joos, 182). Vgl. ook van het hout gesneden zijn, geschikt zijn voor iets (Dievenp. 162: Datje daaraan net zoo goed merken kunt of de rechercheur uit 't goeie hout is gesneden), synoniem van van het hout zijn, waarvan men iets maakt of waaruit men iets snijdt, zie Het Volk, 23 Mei 1914, p. 9 k. 3: Het was een ferme arbeider, gesneden uit het hout, waaruit de stoere strijders worden gemaakt; Harreb. 1,337: Zij zijn uit hetzelfde hout gesneden (hd. vom selben Holze; eng. ofthe same block); Wander II, 760: Erist vom Holz, woraus man Minister macht. In 't fr. être du bois dont ou fait un général.