Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Adam

betekenis & definitie

De naam van Adam, den eersten mensch, komt in vele zegswijzen voor.

Wil men een familiebetrekking aanduiden, die zóó ver verwijderd is, dat niemand ze zou kunnen uitrekenen, dan zegt men, dat het een bloedverwant is van Adams wege (ook in het Waasch Idiot 50 b) of zooals men in Zuid-Nederland zegt langs Adams kant (Joos, 97; fr. du côté d'Adam; hd. von Adam her verwandt). Van iemand die naakt loopt, wordt gezegd, dat hij dat doet in adamskostuum of adamskleeren (fr. l'habit du père Adam; eng. in Adam's suit (coat) of ook in paradijskostuum. Eet iemand met de hand of met de vingers, zooals ook Adam dit gedaan moet hebben, dan gebruikt hij zijn adamsvork (Molema, 286 a; vgl. fr. la fourchette du père Adam; eng. Adam's fork). Het vooruitstekende bovenste gedeelte van het strottenhoofd noemt men den adamsappel (fr. la pomme d'Adam; hd. der Adamsapfel; eng. the Adam's apple), in W.-Vlaanderen ook kelebeier geheeten, naar de overlevering der rabbijnen, volgens welke een stuk der verboden vrucht den aartsvader in de keel bleef steken en deze deed zwellen.' Het zondig beginsel in den mensch, de erfzonde, wordt ook aangeduid met den naam Adam in de zegswijze de oude Adam, de oude geneigdheid tot zonde. ‘Wanneer wij in iemand, die reeds begonnen is het kwade na te laten en het goede te doen, ontdekken, dat hij nog aan de vorige zonden zich schuldig maakt, dan wijten wij het aan den ouden Adam, die nog niet geheel is afgelegd’; Archief\, bl. 5. Zoo krijgt de uitdr. ‘den ouden Adam afleggen’ of ‘uittrekken’ de beteekenis van de geneigdheid tot zonde laten varen, zich verbeteren, waarmede hetzelfde bedoeld wordt als met den ouden mensch afleggen (Ephes 4, 22). Zie verder het Ndl. Wdb. I, 769-770; 1129; Zeeman, 37; 513: Korenbl.

II
, 213 en vgl. bij Maerlant Sp. Hist. III, 45, 72:Nu doen wi af den ouden Adam,

Die noch in desen es met berste,

Ende laet ons andoen Jhesum Kerste

Den jongen Adam.1 2)

Anna Bijns, Refr. 323: Wilt uut Adams rock trekken, doet Christum aen, ghij sult veel rusten erven; bl. 297: Doet Christum ane, wilt uut Adam ruymen. Fr. dépouiller le vieil Adam, le vieil homme; hd. den alten Adam oder den alten Menschen ausziehen; eng. to lay aside the old Adam; to put off the old man.