D.w.z. aan het bestuur zijn, het schip van staat sturen; ook aan het roer komen, aan het bestuur komen, de leiding krijgen; hd. ans Ruderkommen.
Zie Winschooten, 211: Aan het roer staan, het roer houden beteekend oneigendlijk het bewind hebben: gelijk ook aan het roer sitten, waarvoor wij thans ook zeggen het roer in handen hebben; Hooft, Ned. Hist. 444: Verzoekende de dorpen, vyf persoonen te mooghen uitmaaken, om, neevens de gemaghtighden der steeden, aan't roer te zitten; Halma, 545: Aan 't roer van den staat zitten, in de regeering zijn. Vgl. ook Huygens, Scheeps-praet, en het znw. goeverneur, lat. gubernator, stuurman; hd. am Ruder sein, sitzen; eng. to be at the helm.