Lexicon Nederlandse auteurs

Josien Moerman (1984)

Gepubliceerd op 10-05-2021

Deyssel, lodewijk van

betekenis & definitie

(eig. K.J.L. Alberdingk Thijm, 1864-1952) Ned. letterkundige, behorend tot de Tachtigers. Leerde in 1883 Kloos kennen en behoorde weldra tot de vaste medewerkers van 'De Nieuwe Gids'. D. was een estheticus pur-sang en de verfijnde woordkeus van zijn literaire kritieken in 'De Nieuwe Gids' maakt ze tot kleine kunstwerken. Als romancier was D. eerst overtuigd naturalist (Een liefde 1887, De kleine republiek 1889), maar met het essay De dood van het naturalisme 1891 koos hij voor het symbolisme van Maeterjinck. In 1893 schreef hij de autobiografie van zijn vader (J.A. Alberdingk Thijm), maar zijn hoogtepunt was voorbij en na de dagboekroman Uit het leven van Frank Rozelaar 1911 was zijn literaire rol uitgespeeld. D'Haen, Christine (geb. 1923) VI. dichteres, verbonden aan het Gezelle-archief te Brugge. In 1958 verscheen haar eerste bundel Gedichten 1946-1958. Haar poëzie onderscheidt zich door een grote gedrevenheid en een retorisch taalgebruik met veel symboliek. Latere bundels: Vanwaar zal ik u lof toezingen? 1966, lek sluit vandaegh een ring 1975 en Onyx 1983.