NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Vos, jacob gerrit de

betekenis & definitie

VOS (Jacob Gerrit de), 23 Dec. 1839 te Arnhem geb. en 29 Aug. 1905 te 's Gravenhage overl. Hij studeerde te Utrecht in de letteren en promoveerde daarin 24 Oct. 1868 op een diss. de Sycophantis. Vóór dien tijd was hij reeds enkele jaren bij het onderwijs werkzaam geweest, o.a. op het bekende instituut van Dr. P. Epkema te Amsterdam. Van 15 Nov. 1868 tot 7 Apr. 1878 was hij directeur der H.B.S. te Hoorn, daarna leeraar in de geschiedenis aan d.H.B.S. voor jongens met 5-jar. cursus te Rotterdam, uit welke betrekking hij in 1891 eervol ontslag verzocht om zich als ambteloos burger in den Haag te vestigen. Hij schreef enkele geschiedkundige opstellen van blijvende waarde in De Tijdspiegel, als: Wereldondergang (het jaar 1000), jaarg. 1894 I, 24; Keizer en Paus (1895 I, 386, en II, 26); Kolonel d'Angely (1898 IV, 291); Nelson en Ruffo (1900 I, 297 en 432); Christina van Zweden (1901 III, 273) en Hoe Engeland aan Malta kwam (1904 II, 357). Verder in Nijhoffs Bijdragen (3de reeks IX, 276) een opstel over De tweede Groote vergadering, 1716-1717. Vroeger had hij, in vereeniging met B.Tiedeman Jz., uitgegeven: De aanleiding tot onzen opstand tegen Spanje en Oranje's hulp. Twee toespraken gehouden te Hoorn op 1 Apr. 1872 (1872).

Zuidema

< >