NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Vleertman, willem

betekenis & definitie

VLEERTMAN (Willem), geb. te Oldenzaal 1 Aug. 1658, overl. te Amsterd. 23 Apr. 1742, zoon van Frans V., ruiter onder den ritmeester C. Völler, en Metta van Randen of van Grande. Trad op 14-jarigen leeftijd in krijgsdienst, als cadet onder generaal von Königsmarck. In 1673 woonde hij de belegering van Naarden bij, eveneens de verovering van Bonn in Nov. van dat jaar. 2 Aug. 1674 werd hij benoemd tot vaandrig, maakte den slag bij Senef mede en werd in 1676 benoemd tot luitenant.

Na den vrede van Rijswijk in 1678 werd zijn regiment afgedankt en vestigde hij zich als suikerbakkersknecht te Amsterdam. In 1679 bedankte hij voor een kapiteinsplaats, hem aangeboden door de West-Indische Compagnie, bij het voetvolk door haar aangeworven tegen ‘de lorrendrayers’ op de kust van Guinea. 31 Aug. 1681 huwde hij met Rebecca Beuns Mathysdr. te Amsterdam.

In 1686 ontbood de hertog van Celle hem naar Hamburg, om de aanvalswerken, aldaar opgeworpen toen Christiaan V van Denemarken deze stad bedreigde, te slechten. In 1688 trok hij met Willem III naar Engeland en voerde daarna, op last van dezen vorst, een verbeterden postdienst in tusschen de Ver. Nederlanden en Weenen. In 1689 was hij overbrenger van depêches naar onzen zaakgelastigde te Munster, Obdam. In Engeland teruggekeerd woonde hij verscheidene gevechten bij in Ierland en was, na den slag aan de Boyne, koerier van Willem III, om het bericht van deze overwinning over te brengen aan den hertog van Savoye te Turijn. In 1691 richtte hij een postdienst in van Maastricht op Brussel en door Aken op Keulen en was in datzelfde jaar kapitein bij het Staatsche leger in het regiment van den brigadier Hol, in Brabant.

Hier verijdelde hij een complot, door den schijn aan te nemen met de Franschen te willen heulen, waarvoor hij een som van 400 000 Lire bedong van maarschalk Duras De aanslag mislukte, doordat hij alle plannen overbracht aan Willem III en den gedeputeerde ten velde, Dijkveld. In 1692 nam hij zijn ontslag als kapitein en ontving 11 Maart concessie van Johan Willem, paltsgraaf aan den Rijn, voor zich en zijne erven, om postwagens te doen rijden van Düsseldorf naar Düren, Urdingen en Venlo, van Keulen naar Frankfort en Augsburg en eveneens van Keulen naar Brussel en naarXanten en Nijmegen. Het jaar daarna ging deze postdienst door concurrentie echter te niet. In Juli 1692 trad hij weder op als koerier voor Willem III, om aan het Weener Hof en de Porte bekend te maken, dat Zijne Majesteit en de Staten-Generaal hunne bemiddeling aanboden, om aan den oorlog tusschen beide landen een einde te maken. In 1695 woonde hij het beleg en de inneming van Namen bij. Gedurende de jaren 1697 en 98 begeleidde hij een zoon van François de Vicq, burgemeester van Amst., op een reis door de zuidelijke staten van Europa. 13 Apr. 1700 maakte hij, in dienst van Frederik IV, hertog van Holstein-Gottorp, de belegering mede van de vesting Tonningen. 20 Jan. 1701 ontving hij van Burgemeesteren van Amsterdam eene aanstelling tot sluiswachter van de Oude Kolkssluis. In datzelfde jaar werd hij, onder den beroemden vestingbouwkundige Coehoorn, belast met het toezicht op de doorsnijding van de Waal bij Pannerden. 16 Apr. 1702 vinden wij hem, onder Wolrad, prins van Nassau-Sarbrück, bij de belegering van Keizersweerd. Op verzoek van Coehoorn werd hij nu benoemd tot ‘Commissaris van de Approches’ in Vlaanderen. In Juni afgevaardigd als koerier naar den graaf van Athlone, vernam hij, te Breda aangekomen, dat Nijmegen door de Franschen overrompeld was. Het gerucht bleek echter valsch en hij bereikte veilig de stad. Hier werd hij door het volk beschuldigd een fransche spion te zijn. De krijgsraad sprak hem vrij en de voornaamste aanstokers van het oproer werden veroordeeld in de couranten en langs de straten bekend te doen maken, dat alles wat zij ten nadeele van V. hadden uitgestrooid, laster was Hij woonde verder de verovering bij van Middelburg, Grevenbroek, Weert, Stockum, Venlo, Stevensweerd, Roermond en Luik, waar hij 14 Oct. met 25 vrijwilligers het eerst in de bres was, terwijl hij ook aandeel nam in de verovering van het Kasteel (23) en de Karthuizerschans (30 Oct.). In Maart 1703 was hij met de Staatsche troepen in de omstreken van Venlo, in April voor Bonn. Hier werd hij door generaal Fagel belast met het stoppen van den watertoevoer naar de stad, hetgeen hem volkomen gelukte, en hem het toezicht opgedragen over de artillerie en de belegeringswerken op den linkervleugel. Eene poging om hem om te koopen mislukte, waarom hij een geschenk van 25 ducaten ontving van den keurvorst van de Paltz. 8 Mei bleef hij bij een buskruitontploffing in een munitiemagazijn voor Bonn, waarbij 17 man gedood werden, als door een wonder ongedeerd. In Aug. was hij voor Doornik en bij Borgloon en bij het beleg van Hoei, in Sept. bij dat van Limburg, waar hij door zijn koelbloedigheid een brand in het tuighuis bluschte.

In Febr. 1704 bedankte hij voor eene benoeming tot kwartiermeester-generaal over de engelsche troepen aan den Donau. Kort daarop werd hij belast met een onderzoek van de oorlogsmagazijnen te Hoei, Luik en andere plaatsen. In Mei was hij bij het leger onder Marlborough, in Aug. bij het beleg van Landau. 13 Aug. verkende hij met levensgevaar de vlakte tusschen Blenheim en Hochstedt en bracht aan Marlborough het bericht, dat het terrein volkomen voor troepenbewegingen geschikt was, waarop de slag plaats had, eindigende met de overwinning. V. bracht de gelukkige tijding over naar den Haag en werd beloond met een gouden keten. In Nov. berichtte hij eveneens de overgave van Landau in den Haag, in Dec. de verovering van Traarbach.

In 1705 was V. weder bij het Staatsche leger, woonde in Juli de belegering van Hoei bij, en was eveneens aanwezig bij de actiën aan de Gheete, bij Diest en Aerschot. Hij volgde het hoofdkwartier naar Ohain en Wavre en was in Sept. te Zout-Leeuw en kort daarop te Aarschot, eveneens in Oct. bij de belegering en inname van Zandvliet, waarna hij met het leger naar Turnhout trok. Jan. 1706 was hij reeds weder te velde en wel te Maastricht, 26 Mei bracht hij in den Haag de tijding van de overwinning bij Ramillies, 1 Juni trok hij op last van generaal Dopf naar Dusseldorf om den keurvorst verslag te doen. In Juli maakte hij het beleg van Oostende mede en was in Aug. overbrenger naar den Haag van het heugelijk nieuws, dat Meenen genomen was, in Sept. van de verovering van Dendermonde, terwijl hij daarna het beleg van Ath bijwoonde.

Kort daarop vervulde hij weder zijne functies als sluiswachter en bleef in het jaar 1707 te Amst. Het volgend jaar was hij opnieuw te velde en in Juli boodschapper van de blijde tijding van de overwinning bij Oudenaerde. In Juli maakte hij een verkenningstocht mede tot in Picardië onder brigadier Dewits. In Aug. werden onder zijn toezicht de loopgraven aangelegd voor Rijssel, waarbij hij, door het instorten van een mijngang, ternauwernood aan den dood ontsnapte. In Oct. was hij het weer, die belast werd met het slaan van de bruggen over de grachten bij de belegering van Aire. Ook in 1709 was hij bij het leger van de Geallieerden en nam een werkzaam aandeel in het beleg van Bergen.

In 1710 stonden Burgemeesteren van Amst. hem opnieuw toe een ‘Tochtte velde’ te doen en bewees hij zijne diensten als bekwaam ingenieur bij de belegeringen van Douai, van Béthune, van St. Venant en van Aire. Apr. 1711 was hij met Marlborough bij Bouchain, in Juni voorzag hij Meenen en Kortrijk van munitie, waarbij hij door de Franschen krijgsgevangen werd gemaakt, echter slechts voor korten tijd: want spoedig daarna redde hij, door het leggen van een weg door een moeras bij Marchiennes, het leger van eene insluiting door de Franschen. Daarna wijdde hij zich weder aan het verbeteren van den postdienst, o.a. dien tusschen Nijmegen en Keulen. Na den vrede van Utrecht trok hij, in het gevolg van de prinses van Wales, naar Engeland, in 1714 was hij in dienst van den pruisischen koning Friedrich Wilhelm I en werd in 1715 bij het beleg van Stralsund belast met den aanvoer van de belegeringsartillerie en het leggen van een brug van schanskorven over de vestinggracht. Na een zware ziekte te hebben doorstaan, zorgvuldig verpleegd door den lijfarts van den koning, was hij in 1716 weder te Amst. terug.

Door de gevangenneming van den bekenden Görtz, minister van Karel II van Zweden, 20 Febr.

1717 te Arnhem, gaf hij weder een bewijs van zijn voortvarendheid, terwijl hij in Dec. 1717 Amsterd. vooreene overstrooming behoedde, dooreen kisting aan te brengen op den Haarlemmerdijk, toen deze door het opgestuwde zeewater dreigde te bezwijken. In 1718 verrichtte hij met den landmeter Maurits Walraven eene inspectie over de zeegaten bij Tessel, Eijerland en Vlieland. In 1721 trad hij nog eens op als koerier, door het portret van George I van Engeland over te brengen naar Arnhem, dat deze vorst aan het stadsbestuur aanbood als dank voor het arresteeren van Görtz. In 1728 bewees hij den vaderlandschen handel een grooten dienst door te verhinderen, dat te Altona een concurreerende O.-I. Maatschappij wordt opgericht.
19 Nov. 1728 volgde zijn benoeming tot wachter aan de Oude Haarlemmersluis. Hij is 23 Apr. 1742 te Amst. op ruim 83-jarigen leeftijd overleden en begraven in de Nieuwe Luthersche Kerk aldaar op 28 Apr.
J.C. Philips bracht zijn in 1715 door J. Boonen geschilderd portret in prent.

Zie: Levensgevallen van Willem Vleertman, Commissaris van deAproches, waarin byzonderheden de drie laatste oorlogen betreffende (Amst. 1742). m. portr. de Witt Huberts

< >