NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Tempel, marcus van den

betekenis & definitie

TEMPEL (Marcus van den), geb. 8 Febr. 1575 te Leuven, gest. 17 Mei 1636 aldaar. Hij stamde uit een aanzienlijk geslacht, zijn vader was raadsheer en verwant aan Olivier van den Tempel, vriend van prins Willem I van Oranje. Na het verzet zijns vaders overwonnen te hebben, trad hij in 1595 in de societeit van Jezus en werd in 1601 priester gewijd. Tot 1610 bleef hij in de zuidelijke Nederlanden, waarna hij naar Leiden werd gezonden, waar hij tot 1621 met veel vrucht werkzaam was. In 1613 nam hij graaf Jan van Nassau-Siegen, een neef van prins Maurits, in de katholieke kerk op. Te Leiden trok hij spoedig de aandacht der calvinistische Vlamingen, die den ‘zwarten Jezuïet’ verdachten, prins Maurits te willen vermoorden. v.d.T. achtte de beste logenstraffing van dit gerucht een audientie bij den prins aan te vragen, die hem geschonken werd. Het onderhoud tusschen hen gevoerd is door R. Fruin (De Wederopluiking van het catholicisme in Verspreide Geschriften III, 338) beschreven. Eenige jaren later wist v.d.T. van de gunst, waarin hij bij Maurits stond, gebruik te maken, om dezen bij de Staten van Friesland tusschenbeide te doen komen tot bevrijding van een gevangen Jezuïet, pater Viering.

De vriendschap van prins Maurits won hem echter niet het vertrouwen van de leidsche magistraat, want toen in 1616 het bovenste gedeelte van de leidsche Academie afbrandde, werd v.d.T. voor den brandstichter gehouden. Tijdens zijn afwezigheid had daarom te zijnent een huiszoeking plaats, natuurlijk vruchteloos. In 1618 werd hij verdacht op de hand te zijn der Arminianen, althans aan Hoogerbeets, den pensionaris van Leiden, werd bij zijn gerechtelijk verhoor gevraagd: ‘wat kennis hij had aan pater Tempel?’ Van 1613-1621 was v.d.T. overste der Jezuïetenmissie in Noord-Nederland en ondervond in deze waardigheid veel moeilijkheden met den apostolischen vicaris, Mgr. Rovenius. Nu eens ging het over diens weigering zijn goedkeuring te hechten aan een uit te geven boek, dan over het aantal Jezuïeten in de missie toe te laten en de rechten door hen uit te oefenen. Ondanks deze stribbelingen bewees v.d.T. in de zaak van Alexander Trognesius den apost. vic. goede diensten, die in 1618 getuigde: ‘dat pater v.d.T. hier verschillende jaren getrouw gewerkt heeft, dat hij noch zelf, noch door zijn ondergeschikten tegen de saeculieren had samengespannen, maar naar vrede en eendracht had gestreefd’. In 1621 werd v.d.T., door toedoen der predikanten, uit Holland verbannen. Toen het besluit der Staten hem werd voorgelezen, vroeg hij naar de reden, waarop het antwoord luidde: ‘omdat hij de katholieke zaak begunstigde en vooral, omdat hij Jezuïet was.’ Waarop hij zeide: ‘ik heb veel weldaden van God ontvangen, maar dat ik Jezuïet ben, is de voornaamste, daarop beroem ik mij meer dan op mijn adel’. In 1622 vertrok v.d.T. naar Rome, om er, sterk door een verzameling van leekengetuigenissen uit de Missie, en gesteund door den invloed van aartshertogin Isabella, de belangen der Jezuïeten in Noord-Nederland tegen de klachten van Mgr. Rovenius, die zich eveneens naar Rome begeven had, te bepleiten. Hij won het geding bij paus Gregorius XV, die echter nog voor de einduitspraak, door v.d.T. bijgestaan, overleed. Onder diens opvolger, paus Urbanus VIII, werd de strijd voortgezet. Mgr. Rovenius maakte in zijn correspondentie v.d.T. uit voor ‘mendaciorum architectus’, de bisschoppen van Zuid-Nederland werden ook in de zaak betrokken, totdat de provinciaal der Jezuïeten door toegeven meende het geschil te kunnen beëindigen. Daarop kwam het concordaat van 1624 tot stand, dat de wederzijdsche jurisdictie moest aangeven. In 1629 bevond zich v.d.T. in 't leger van Montecuculi en trok met Hendrik van den Bergh het overmeesterde Amersfoort binnen, waar hij in de Onze-lieve-Vrouwekerkde plechtige Hoogmis opdroeg en er predikte. In 1630 zocht hij te Maastricht genezing tegen de vierdaagsche koorts, door zijn toevlucht te nemen tot den H. Servatius. In zijn laatste jaren hield hij zich bezig met het schrijven en vertalen van ascetische boeken.

Zie: H.J. Allard, in Studien IX, 84; ArchiefBisdom Utrecht IV, 268; XIII, 425; XX, 350; C. Sommervogel, Bibliothèque dl Comp. de Jésus (Bruxelles 1890), VII, 1923; Dusseldorpii, Annales ('s Gravenhage 1894), register.

Derks

< >