SWALUE (Otto), Chelidonius, juris utriusque Doctor, in 1579 volmacht van West-Stellingwerf op een landdag. In 1580 behoorde hij tot de commissarissen, die door de Staten van Friesland werden benoemd, om een onderzoek in te stellen naar de bezittingen der kerk. Hij kreeg met Sybolt van Aysma de kerspelen van Oostergo voor zijn rekening. Hun moest opgave worden gedaan omtrent het zilver en de sieraden der altaren, patroonsgoederen; pastoralia, vicariegoederen, vaste en vrije leenen, gedane uitgaven, schulden en lasten, contracten met de aftredende geestelijken, hun gedrag en huiselijke omstandigheden, school en onderwijs, armenzorg enz. Van 28 Aug. 1580 tot 7 Febr. 1581 kweet hij zich op verdienstelijke wijze van deze taak. Het nauwkeurige rapport werd later bewerkt door Dr. J. Reitsma en uitgegeven door het friesch Genootschap van Geschied-, Oudheiden Taalkunde te Leeuwarden, onder den titel Oostergo. Register van Geestelijke Opkomsten van Oostergo (Leeuwarden 1888).
Hij was ook een der afgevaardigden, die van de Gedeputeerde Staten opdracht kregen om de friesche kerk van meer leeraars te voorzien. Daartoe meldden zij zich aan bij de te Hoorn vergaderde synode (1580) ‘om te versoecken, op te eischen ende beroepen ten eersten alle Dienaren die uit West-Vriesland geboortich, daerna ook sommige die eertijds hebben in Vriesland gestaen, ten laatsten ook sommige die alhier in Noortholland sonder beslooten Gemeinten zijn.’ Met de meeste voorkomendheid werden zij in de vergadering toegelaten, die na hen te hebben aangehoord, een commissie afvaardigde om het gevoelen der Gedeputeerde Staten van Noord-Holland over deze zaak in te winnen. Dit viel gunstig uit en zoo werden na gehouden overleg tien gevestigde en geoefende predikanten beschikbaar gesteld ten dienste van de friesche kerk. Verder bezocht Swalue nog verscheidene gemeenten en de steden Amsterdam, Purmerend en Enkhuizen met hetzelfde doel en ook dat bezoek was niet vruchteloos. In 1582 werd hij nog eens gezonden naar de synode te Amsterdam om uit N.-Holland weer ‘enige Dienaeren te beroepen om in Vrieslandt te gaan.’ Doch daar werd eenparig besloten, dat hij zich met zijn verzoek tot de classes moest wenden. Vermoedelijk heeft hij toen niet zooveel voorspoed gehad als op zijn eerste reis.
Dat hij een man van beteekenis was, blijkt ook uit een brief (31 Maart 1581), dien hij ontving van Ds. Menso Alting te Emden, den godgeleerden raadsman en vriend van den stadhouder Willem Lodewijk: Swalue, die veel op het land verkeerde, moest mede helpen bevorderen, dat de predikanten grondig studeerden.
Swalue was een voorstander van de Unie van Utrecht. Hij was in 1589 en 1592, niet meer in 1595, secretaris van Leeuwarden. Hij woonde waarschijnlijk als ouderling de particuliere synode bij te Franeker 6-9 Mei 1583 en de synode te Harlingen 5 Mei 1584.
Zie: J. Reitsma, Oostergo. Register van Geestel. Opkomsten (Leeuw. 1888), 14, 265 v.v.; J. Reitsma, Honderd jaren uit de Geschiedenis der Hervorming en derHerv. Kerk in Friesland (Leeuw. 1876) 205, 206, 215, 217, 233, 254; Reitsma en van Veen, Acta der Prov. Part. synoden, VI, 4,12; Charterboek v. Friesl. IV, 42; Gabbema, Epist. cent. tres, 702-706; Oork. St. Anth. Gasth. I, 901,928, 939, 971;Winsemius, Chron. 688; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, II, 27, 28.
Wumkes