NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Riebeeck, jan van

betekenis & definitie

RIEBEECK (Jan van), gesproten uit een aanzienlijk geslacht, dat in de 14de eeuw in de vroedschap van Wijk bij Duurstede zitting had, werd geboren te Culemborg in 1618, vóór de maand April en overl. te Batavia 18 Jan. 1677.

Zijn vader was Anthony Janszoon v.R., zijn moeder Elisabeth Govertsdochter van Gaasbeek, overl. 1629; de eerste, een scheepsbevelhebber, werd in 1639

in Phernambuco begraven. Zijn grootvader van moederszijde was burgemeester geweest te Culemborg. Jan's vader hertrouwde met Elsken Burgers, die in 1649 nog in leven was.

Hij diende zijn leerjaren uit in de chirurgijnskunst en werd in April 1639 door de Bewindhebbers van de Kamer Delft aangenomen om als onderchirurgijn de Oostindische Compagnie te dienen. Hij voer uit op ‘Het Hof van Holland’ dat in Juli 1639 bij Sierra Leona schipbreuk leed; een jaar later werd wat er van de lading over was met de bemanning afgehaald door schepen van de Oostindische Compagnie en naar Batavia gevoerd, waar J.v.R. perschip ‘Sutphen’ eind Juli 1640 aankwam. Hij verliet den medischen werkkring en kreeg plaatsing als assistent ter Generale Secretarie. In 1642 vergezelde hij als secretaris het gezantschap van Pieter Soury naar Atjeh en kreeg wegens bewezen geschiktheid den rang van onderkoopman. Als zoodanig ging hij in 1643 naar Japan om in den handel te worden bekwaamd, onder leiding van opperkoopman Jan van Elseracq. Via Tonkin en Tayouan werd de reis gemaakt en na een handelsseizoen op Desima werkzaam te zijn geweest, waardoor hij leerde wat Japan aan waren noodig had, kreeg hij opdracht om naar Tonkin te gaan, waar Antonie van Brouckhorst opperhoofd van 's Compagnie's loge was. Hij werd er specialiteit in den zijdehandel, leerde Tonkinsch spreken en schrijven en was in September 1644 weer terug op Desima met het handelsschip. Via Tayouan, waar hij slechts kort werkzaam was, ging J.v.R. weer naar Tonkin, was er in 1645 en 1646 waarnemend opperhoofd en secunde en, tot koopman bevorderd zijnde, rekende hij er op bij het vertrek van van Brouckhorst als opperhoofd in Tonkin te zullen blijven. Maar daar hij blijkbaar meer wilde verdienen dan ƒ 55 per maand had hij door particulieren handel zijn inkomsten vermeerderd. Dit werd vermoedelijk aan de Hooge Regeering overgebracht en deze ontbood hem naar Batavia. Via Japan kwam hij er in December 1647 aan, verloor als straf ƒ 132 aan maandgelden, en vertrok met behoud van rang en gage per ‘De Coningh van Polen’ in de vloot van Wollebrant Geleynsen de Jonge in 1648 naar het vaderland. In de Tafelbaai werden goederen en schipbreukelingen van het aldaar in 1647 verongelukte schip de ‘Nieuw Haerlem’ over de schepen verdeeld, en na een kort verblijf op Sint Helena kwam de vloot in Augustus 1648 in patria. Aan J.v.R. werd in October zijn tegoed van ƒ 1919:12:9 uitbetaald en daar de Bewindhebbers hem blijkbaar geen post overeenkomstig zijn wensch gaven, verliet hij den dienst van de Oostindische Compagnie.

In 1649 huwde hij te Schiedam Maria de la Queillerie, dochter van den waalschen predikant Abraham d.l.Q., uit welk huwelijk geboren zijn de volgende kinderen: Anthony (1650), Lambertus (1650 of 1651), Abraham (1653), die later gouverneur-generaal werd, een zoontje (1655), dat slechts enkele maanden leefde, Maria (1657), Elisabeth (1660), Joanna (1662), Antonia (1663 of 1664). Koopman J.v.R. woonde te Amsterdam op de Eglantiersgracht in het huis ‘De Samaritaen’. Hij deed een reis naar Groenland op walvischvaart en naar West-Indië, maar toen de Bewindhebbers het plan gingen uitvoeren om aan de Tafelbaai een ververschingsstation op te richten, verzocht hij om den post van opperhoofd en werd aangesteld. Als opperkoopman verliet hij met zijn gezin het vaderland, voerde het stichtingswerk in Zuid-Afrika op uitstekende wijze uit en was er kommandeur tot 1662. Tuinbouw, landbouw, wijnbouw, veeteelt, handel, allerlei bedrijven en het begin van een landbouwkolonie kunnen er op J.v.R. worden teruggevoerd. Landen zeetochten werden gedaan tot uitbreiding van de aardrijkskundige kennis.

Te Batavia kreeg hij zitting in den Raad van Justitie en spoedig daarop het ambt van kommandeuren president van Malacca, dat hij bekleedde tot 1665. In November 1664 was zijn vrouw er gestorven. Toen wilde hij, daar hij voor zich te Malacca en in dienst van de Compagnie geen vooruitzichten meende te hebben, naar het vaderland terugkeeren. In November 1665 kwam hij met zijn vier dochtertjes te Batavia, waar hij moest wachten op de retourvloot van 1666. Intusschen kwam de post van secretaris van Gouverneur-Generaal en Raden open en J.v.R. werd als zoodanig benoemd. Uit den aard van zijn werkkring is er over die indische jaren van hem weinig te vermelden.

Hij hertrouwde met Maria Isaacsdr. Scipio, wier vader Ds. Isaac Scipio was. Zij was weduwe van den onderkoopman Reijnier Porre en van koopman Jacob Gruys.Bij haar had J.v.R. een zoon, Jan, die in 1703 stierf als koopman en grootwinkelier.

18 Januari 1677 stierf J.v.R. na vijfmaanden bedlegerig te zijn geweest; den volgenden dag werd hij plechtig begraven in de Groote Kerk te Batavia.

Het karakter van J.v.R. is doorG. Mc.Call Theal misteekend in diens History ofSouth-Africa, waar hij als driftig, heerschzuchtig en met den bijnaam ‘Luttel Bogh’ wordt aangeduid. J.v.R. was zacht van karakter, welwillend, meelijdend, flink waar het noodig was, dapper en ondernemend. Hij had groote eerzucht en zijn leven is vergald door de teleurstelling, dat hij gepasseerd is voor de waardigheid van extraordinaris raad van Indië, daar andere candidaten meer protectie hadden.

Te onrechte werd een portret in het Rijksmuseum te Amsterdam als dat van J.v.R. beschouwd. Wel bevindt zich aldaar een ander van hem, op ongeveer 50-jarigen leeftijd, door D. Craey, 1656.

Zie: G. Mc.Call Theal, History ofSouth-Africa. (London 1888, 1897, 1909); Henri Dehérain, Le Cap de Bonne Espérance au XVIle siècle (Paris 1909); E.C.Godée Molsbergen, De Stichter van Hollands Zuid-Afrika, Jan van Riebeeck. (Amst. 1912); E.C. Godée Molsbergen en Joh. Visscher, Geschiedenis van Zuid-Afrika in beeld. (Amst. 1913).

Godée Molsbergen

< >