OBRIUS (Adrianus), of Adriaan Adryaens Obrij, Obrijs, Obrii, Obri, was oorspronkelijk schoenmaker. Reeds in de zestiger jaren van de 16e eeuw ging hij te Middelburg en Veere voor als predikant, wat hem den spotnaam van Doctor Leest bezorgde. Tijdens Alva's landvoogdij moest hij laatstgenoemde stad verlaten, waarop hij 17 Aug. 1568 verbannen werd. Waarschijnlijk heeft hij toen de wijk genomen naar Engeland, en wel naar Sandwich. Althans van daar poogde in 1574 de nederduitsche vluchtelingenkerk van Maidstone zich van zijn diensten te voorzien voor kerk en school, tegen een traktement van 24 pond. 26 Mei 1575 werd hij echter nog ‘leedich’ genoemd, en aangenomen heeft hij dat beroep dus toen niet. In den zomer van dat jaar ontstond er tusschen hem en Isebrandus Balckius (I kol. 227), predikant van de nederduitsche vluchtelingenkerk te Sandwich, twist over de vereeniging der beide naturen van Christus. Deze twist liep zelfs zoo hoog, dat de coetus der londensche vluchtelingenkerken er in werd gemoeid. Naar aanleiding van de door deze vergadering gedane uitspraak is toen door den kerkeraad van Sandwich Obrius schuldig verklaard. Aanvankelijk ging deze niet in appel. Maar tevreden was hij niet. Althans nog in Nov. 1576 legde hij een verklaring af, waarin hij deels schuld erkende, deels echter Balckius toch nog voor suspect hield. Intusschen had in den zomer van dat jaar 1576 de kerk van Maidstone weer moeite gedaan om hem tot predikant te krijgen; wat nu werkelijk gelukte, nadat hij voor een beroep naar de vlaamsche kerken Nieuwkerken, Meenen, Werveke en Komene, die hij ook vroeger reeds gediend had, had bedankt. Twee a drie dagen later echter was er reeds moeilijkheid. Niettegenstaande de kerk van Sandwich herhaaldelijk over dit beroep was geraadpleegd, en deze toen met geen woord over de bestaande moeilijkheid had gesproken, schreef ze onmiddellijk na Obrij's vertrek, dat er bezwaren tegen hem bestonden, waarom ze hem dan ook geen attest mee had gegeven. De kerkeraad van Maidstone verlangde toen dat zijn predikant alsnog de zaak voor het colloquium der hollandsche vluchtelingenkerk in Engeland zou brengen, wat hij beloofde. Op de eerstvolgende vergadering daarvan kon echter de zaak, door afwezigheid van enkele kerken - waaronder die van Sandwich - niet worden behandeld. En kort daarop verviel toen geheel de noodzakelijkheid om er een beslissing in te nemen. Want toen in Aug. 1577 Obrius weer naar Vlaanderen werd beroepen, ditmaal naar Honschoote en Loo en hij dat aangenomen had, had op zijn reis daarheen 2 Oct. te Sandwich een verzoening plaats, die aan het geschil voor goed een einde maakte. Daarna vinden we nog een enkele maal zijn naam vermeld: in een tuchtgeval te Maidstone over iemand, die hem een uur voor zijn vertrek nog voor ‘botterick, lueghenaer ende lasteraer’ had uitgescholden; 10 Mei 1578 komt die nog voor onder den credentiebrief der afgevaardigden van Oost- en West-Vlaanderen naar de nationale Synode van Dordrecht in dat jaar; maar overigens verliezen we hem uit het oog. Trouwens, niet lang daarna is hij gestorven, want 19 Nov. 1578 berichtte de kerkeraad der nederduitsche vluchtelingenkerk te Sandwich aan dien te Londen, dat hij uit Duinkerken het verzoek had gekregen van Obrij's weduwe, gesteund door een schrijven van den rotterdamschen predikant Petrus Bertius, om haar twee zoons te zenden naar hun ooms Pieter Obryen Bastiaen Schillewaert te Norwich.
Zie: J.H. Hessels, Eccl. Lond.-Bat. Arch. III (Cantabr. 1897) register in voce; C. Sepp, Uit het predikantenleven van vroegere tijden (Leiden 1890) 54; Werken der Marnixvereeniging S. II, D. III 303; J.W. te Water, Kort verhaal der Reformatie van Zeeland (Middelb. 1766) 84, 90.
van Schelven