NUMAN (Alexander), geb. 8 Dec. 1780 te Baflo, gest. 1 Sept. 1852 te Utrecht. Zijn vader, den predikant H.
Numan, verloor hij op 7-jarigen leeftijd. Hij werd eerst opgevoed door zijn oom Arn. Numan, predikant te Ezinghe, en na diens dood door den predikant B.W. Hofman te Middelstum, terwijl hij bij zijn stiefvader H. Wichers, geneesheer te Middelstum, inwoonde. Na nauwelijks 3-jarige studie promoveerde Numan op 18 Aug. 1804 te Groningen tot med. doct. Hij vestigde zich te Hoogezand, waar hem weldra het lidmaatschap der provinciale commissiën van geneeskunde (1814) en van landbouw (1815) werd opgedragen.In 1812 gaf hij het op verzoek van den uitgever uit hetduitsch vertaalde Handboek deralgemeene Veeartsenijkunde, van J.N. Rohlwes uit; dit bepaalde zijn verderen levensloop. Op aandringen van het hoofdbestuur der Maatschappij tot nut van 't algemeen gaf hij in 1819 het Handboek der Genees- en Verloskunde van het Vee uit, waarvan in 1856 te Groningen een 5e druk verscheen.
Bij kon. besluit van 13 Sept. 1819 werd de oprichting eener Veeartsenijschool te Utrecht vastgesteld. Deze werd 10 Dec. 1821 geopend. Het was niet mogelijk hollandsche veeartsen uit te noodigen om daaraan als leeraar op te treden; het oog viel daarom o.a. op Numan, die zich eenigermate op veterinair gebied had bewogen. Hij werd tot hoogleeraar in de practische veeartsenijkunde benoemd en opende op 26 Sept. 1822 aldaar zijn lessen met een uitvoerige rede, afgedrukt in het Veeartsenijkundig Magazijn 1,1-58. Hij gaf onderwijs in leefregelkunde, algemeene ziektekunde, therapie, gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie. Onderzijn toezicht werd door den veearts der school (van 1822-1827 door L.
Cambier, belgisch veearts; van 1827-1839 door J.A.W. Hart, en van 1839-1851 door B.J.C. Rijnders) onderwijs gegeven in verloskunde, heelkunde en hoefbeslag. Hij zelf gaf, bijgestaan door den veearts, cliniek.
In 1822 werd Numan benoemd tot secretaris der Commissie van landbouw te Utrecht, terwijl hij bij kon. besluit van 8 Juli 1826 Th.G. van Lidth de Jeude verving als directeur van 's Rijks Veeartsenijschool. Op 1 Maart 1851 werd hij op verzoek eervol als zoodanig ontslagen en stierf volgens W. Vrolik in Versl. en Meded. Kon. Acad. van Wetensch. I, 91 vv. op 1 Sept. 1852 aan anthrax.
Numan heeft zich groote verdiensten verworven voor de ontwikkeling der nederlandsche veeartsenijkunde. Hij was een zeer vruchtbaar schrijver en stichtte het eerste veeartsenijkundige tijdschrift in ons land: Het Veeartsenijkundig Magazijn, waarvan in de jaren 1827-1847 6 deelen
het licht zagen. Met Dr. P.H.J. Wellenbergh gaf hij in 1849 uit: Magazijn voor Veeartsenijkunde, Vergelijkende Geneeskunde en Veeteelt, waarvan slechts één deel verscheen.
Tot de voornaamste van zijn vele geschriften behooren: Verhandeling over de koepokken (Utrecht 1831 metpl.); Waarnemingen omtrent de horzel-maskers, welke in de maag van het paard huisvesten (Amst. 1833 met pl.); Verhandeling over de onvruchtbare runderen bekend onder den naam van kweenen (Utrecht 1843 met 23 plat.). Zijn werken waren, gelijk zijn eigen zoon, C. Star Numan, die een: Schets van het leven en karakter van Alexander Numan in Levensber. Letterk. 1853, 60 uitgaf, getuigt ‘van eenige omslagtigheid niet vrij te pleiten’.
Een volledige lijst zijner werken vindt men in Het Repertorium, van van Hasselt en Hekmeijer,V(1852) 310. Bovendien in den Catalogus van de Bibliotheek der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde (Utrecht 1903).
Numan was lid van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, van de Kon. Acad. van Wetenschappen, het Prov. Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, enz. In 1806 huwde hij met Catharina Dorothea Star Lichten voort, die 16 Aug. 1833 overl., hem 2 kinderen nalatende.
Zijn portret is op steen geteekend door J. Clermans.
Schimmel