MARESIUS (Samuel), of Desmarets, predikanten hoogleeraar, geb. teOisemont in Picardië 9 Aug. 1599, overl. te Groningen 18 Mei 1673, zoon van David D., heer van Féret, aanzienlijk rechterlijk ambtenaar, enMadeleine Vauquet.Hij had als kind zulk een zwak gestel, dat hij tot zijn twaalfde jaar slechts met melk gevoed kon worden; later echter bereikte hij eene volgens zijn eigen zeggen, ‘bijna athletische gezondheid’ en stierf op zijn 74ste jaar zonder ooit ziek te zijn geweest. Reeds vroeg gaf hij blijken van belangstelling op godsdienstig gebied en op 7-jarigen leeftijd had hij al tweemaal den bijbel gelezen! Nauwelijks 13 jaar oud, ging hij te Parijs aan verschillende inrichtingen in de letteren en wijsbegeerte studeeren en schaarde zich onder het gehoor van Dempster, Grangier, Guillon, Marcile, Crassot, Frey e.a.
Drie jaar later vertrok hij naar de academie van Saumur, waar Gomarus theologie en Cappel het hebreeuwsch doceerde. Maresius werd een vurige aanhanger van eerstgenoemde; na diens vertrek, in 1618, verliet hij eveneens Saumur en bezocht gedurende een jaar de colleges van Tronchin en Turretin aan de geneefsche universiteit. Ter voltooiing zijner opleiding liet zijn vader hem door den bekenden parijschen predikant Durant les in de welsprekendheid geven. In 1620 werd hij, na afgelegd examen, op de Synode van Charenton tot proponent aangenomen en 26 Apr. als predikant te Laon beroepen. Hij voerde in dit stadje hevigen krijg tegen het catholicisme. De bekeeringsijver, die hem steeds kenmerkte, werd hem noodlottig: door een openlijk geschrift, waarin hij eene afvallige op weinig zachtzinnige wijze, trachtte over te halen tot het protestantsche geloof terug te keeren, haalde hij zich den haat der Jezuieten op den hals en een hunner hand-
langers deed een aanslag op zijn leven (13 Dec. 1623), zoodat hij het raadzaam achtte Laon te verlaten (zie over dit voorval Devisme, Histoire de Laon). Na een verblijf van enkele maanden te Parijs, aanvaardde hij in Mei 1624 het predikambt te Falaise, in Champagne, en een jaar later werd hij door de voorspraak van Elisabeth van Nassau, weduwe van Turenne, tot hoogleeraar aan de academie van Sedan benoemd, als opvolger van Cappel. Alvorens zijne intreerede te houden bezocht hij Holland en Engeland (Oxford). Aan de leidsche universiteit behaalde hij 8 Juli 1625 den doctorsgraad met eene diss. de Justificatione hominis coram Deo. 24 Nov. 1625 hield hij zijne inaugurale rede te Sedan: de Iniqua disputandi nobiscum methodo a Jesuitis usurpata. Hij huwde 2 Mei 1628, met Abigaïl le Grand, die hem twee zoons en drie dochters schonk. In 1631 nam hij zijn ontslag als hoogleeraar om den jongen Turenne als hofprediker op zijne krijgstochten in Holland te vergezellen.
Toen Turenne commandant der vesting Maastrichtwerd, aanvaardde Maresius (2 Febr. 1633) het waalsche predikambt in die stad en belastte men hem tevens met het opzicht over de kerkgemeenten te lande. Uit ergernis overTurenne's terugkeer tot de roomsche Kerk, bij gelegenheid van diens huwelijk met de katholieke gravin van Bergen, vertrok hij naar 's Hertogenbosch. Hier werd hij 29 Jan. 1636 tot waalsch predikant benoemd en een jaar later tevens tot hoogleeraar in de godgeleerdheid, wijsbegeerte, geschiedenis en oude letteren aan de pas opgerichte illustre school en tot inspecteur der latijnsche scholen. Hier begon hij bovendien zijn 30-jarigen, beruchten krijg tegen Voetius. De aanleiding was de opneming van 14 hervormden in de ‘Broederschap van onze Lieve Vrouwe’ aldaar. Voetius gispte in zijn geschrift de Idololatria deze vermenging van protestanten met katholieken, doch Maresius was het niet met hem eens en hierdoor ontstond de eindeloos lange, weinig verkwikkelijke polemiek tusschen beide theologen. 18 Dec. 1642 stelde de groningsche universiteit hem aan tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en kerkgeschiedenis, als opvolger van zijn leermeester Gomarus. 20 Jan. 1643 hield hij zijne intreerede: de Usu etabusu rationis in rebus theologicis etfidei.
Hij vervulde tot viermaal toe het rectoraat (in 1644, 1651, 1660, 1672). Na gedurende 9 jaren uit welwillendheid de predikbeurten van den steeds lijdenden waalschen predikant La Haye te hebben waargenomen, werd hij bij diens dood in 1652 zijn opvolger. De academies van Montauban, Marburg, Lausanne e.a. trachtten te vergeefs hem tot zich te trekken. Juist wilde hij een leerstoel, dien de leidsche universiteit hem aanbood, aanvaarden, toen de dood hem tot zich riep. Maresius was een ijverig man en beschikte over eene vlugge pen. Als theoloog was hij der scholastiek-dogmatische richting toegedaan, een vijand van alles wat naar ‘rekkelijkheid’ zweemde en van een ieder. die leed aan ‘jeukerigheid en kwaadaardigheid om nieuwe dingen te leeren.’ Verblind door sektegeest, polemiseerde hij zoowel tegen katholieken als tegen zijne eigen geloofsgenooten.
Wars van allen inbreuk op de traditie, was hij van meening dat de meeste leerstellingen der steeds talrijkere nieuwigheidzoekers moesten geacht worden als ‘kankerachtige gezwellen en pestaanbrengend ongedierte.’ In 't bijzonder was hij gebeten op Coccejus en hij verzoende zich zelfs met Voetius, alléén om met hem den gemeenschappelijken vijand te bestrijden. In 1662 begon hij zijn
polemiek tegen den leidschen hoogleeraar en diens volgeling Momma. In 1668 viel hij zijn ambtgenoot, den Coccejaan Jacob Alting, aan. Curatoren en de Staten der provincie maakten echter aan laatstgenoemd twistgeschrijf een eind door Maresius te verbieden zijn collega ‘van haeresie te beswaren’. Verder schreef hij over allerlei theologische geschilpunten tegen den jezuiet Tirinus, den capucijner monnik Valerianus Magnus, den bisschop Andreas Dudithius, den geleerden israeliet Joseph Athias, de protestantsche leeraren en predikanten Blondel, Wittichius, Stuart, Serarius, Bekker, Curcellaeus, Daillé, den Hongaar Petrus Bacca Szatzna, tegen de Socinianen, tegen Martinus Ubbenius, Grotius, e.a. Hij heefteen honderdtal geschriften nagelaten, waarvan men het meerendeel maar niet aan de vergetelheid moet ontrukken, tenzij men de psychologie van een onverdraagzaam theoloog uit de 17e eeuw wil bestudeeren.
Voornaamste werken: Préservatifcontre la révolte (Sedan 1628), tegen de afvalligen van het protestantsche geloof gericht; Dissertatio deAnti-Christo (Amst. 1640); Concordia discors et Anti-Christus revelatus (Amst. 1642). Deze beide werken zijn heftige wederleggingen van Grotius theorieën; Collegium theologicum, sive breve systema universae theologiae (Gron. 1645), bevat eene uiteenzetting zijner scholastiek-dogmatische denkwijze en viel zeer in den smaak der protestantsche theologen, zoodat het 4 herdrukken beleefde, achtereenvolgens in 1649, 56, 62, en 73. Als exegeet maakte hij zich bekend door een Catalogus librorum N.T. de quibus lis est inter Christianos (Gron. 1653) en La Sainte Bible française éd. nouvelle (Amst. 1669). Deze bijbelvertaling, die van vele kantteekeningen voorzien is, verscheen uit de drukkerijen van Louis en Daniël Elzevier; Tractatus brevis de affiicto statu studii theologici in foederato Belgio et commoda illius restituendi ratione (Gron. 1645, 1656, 1659 en 1673); de laatste uitgave is zeer vermeerderd en het belangrijkst. Van dit geschrift bestaat eene hollandsche vertaling; het is een zeer karakteristiek werk, waarin Maresius de kerkelijke scheuringen van zijn tijd behandelt.
Eene volledige bibliografie geeft Haag in het hieronder vermelde werk.
Zijn door J.J. de Stomme in 1653 geschilderd portret is gegraveerd door Th. Matham. Verder is het gegraveerd o.a. door S. Lamsweerde 1648, J.v. Meurs 1655 en C. Apeus 1673.
Zie: Glasius, Godgeleerd Nederland II, 441 e.v.; Roessingh, Jac. Alting, een bijbelsch godgeleerde (Gron. 1862) 35 en 84; Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Nederland, waarin o.a. een uittreksel van het Tractatus brevis; Paquot, Mémoires I, 274; Niceron, Mémoires XXVIII 46-91; Ypey, Gesch. der System, godgeleerdheid II, 77, 78, 108-113; G. Mees Azn., de VerzoeningvanSamuel Maresius metJacobAbting in Verh. en Meded. kon. Akad. afd. Letterk. 2e R. VII (1878)252; A.C.
Duker, Gisb. VoetiusII (1910) 104v.v.; OeuvresdeDescartes III-V, VIII, XII reg.; Boeles, Levensschetsen der Groningsche hoogleeraren in Jonckbloet, Gedenkboek der hoogeschool te Groningen, Bijlagen 27-29; Knuttel, Balthasar Bekker, de bestrijder v.h. bijgeloof en vooral Haag, La France protestante i.v.
Serrurier