MACARÉ (Jhr. Cornelis Anthony Rethaan ), geb. te Middelburg 27 Aug. 1792 en overl. te Utrecht 17 Mrt. 1861. Zijn ouders waren Mr. Pieter Johan R.M. en Johanna Catharina van Naerssen. De familie stamde oorspronkelijk uit Fransch-Vlaanderen en had zich in de 16de eeuw om des geloofs wille naar Zeeland begeven. Voor de registratie opgeleid, werd Cornelis Anthony op 18-jarigen leeftijd daarbij als surnumerair aangesteld. In 1813 tot ontvanger te Ridderkerk benoemd en reeds weinige weken later tot ontvanger te Brielle, was hij daarna een jaar in diezelfde betrekking te 's Hertogenbosch werkzaam. Van 1817-1823 was hij verificateur der registratie in de prov. Zeeland, van 1823-48 bewaarder der hypotheken te Middelburg, van 1848-57 bekleedde hij diezelfde betrekking te Utrecht. In laatstgenoemd jaar werd hij gepensionneerd. Vier jaar later alhier overleden, werd hij te Middelburg begraven. Tijdens zijn verblijf in Zeeland was Macaré eerst lid van den raad te Middelburg geweest, toen wethouder ald., eindelijk lid der Provinciale-Staten. Te Utrecht was hij o.a. een zeer werkzaam lid van de loge der vrijmetselaars. Evenals zijn vader, beoefende ook hij met goed gevolg de penning-, wapen- en geslachtkunde.
Sedert 1839washijgehuwdmetFlorentine Jacobine Martine Ontijd, die hem met twee zoons en twee dochters overleefde. In 1844
werd hij in den adelstand verheven, met het praedicaat van jonkheer.
Macaré was lid van de leidsche Maatsch. der Ned. Letterkunde, van hetZeeuwsch Genootsch. der wetenschappen, van het Prov. Utrechtsch genootschap v.K. en W., van het Historisch genootsch. ald., van 't Prov. genootsch. v.K. en W. in Noord-Brab., van 't Friesch genootsch. voor Oudheid-, taal en geschiedkunde, bovendien van enkele buitenlandsche vereenigingen.
Hij schreef o.a. een Verhandeling over de bij Domburg gevonden Romeinsche. Frankische, Brittanische, Noordsche en andere munten (uitgeg. door het Zeeuwsch Genootsch. 1838 en vervolgd in het Archief, 1854), en Oude kronyk van Brabant, naareen onuitgegeven handschrift (1855). Verder bijdragen in de Kronyk van het Hist. Genootsch. (1855), in de Revue de la Numismatique Beige enz. Tijdens zijn verblijf te Middelburg regelde en beschreef hij de stedelijke verzameling in de oudheidkamer aldaar.
Zie: Hand. Letterk. 1861, 198; Nagtglas Levensber. Zeeuwen II, 108, en Middelb. Cour. van 23 Mrt. 1861.
Zuidema