LINDE (Gerrit van de) meer bekend als de Schoolmeester, geb. 12 Mrt. 1808 te Rott., overl. 27 Jan. 1858 te Londen, zoon van Jan v.d.L. en Hester de Vooys, huwde in 1837 Caroline Monteunis.In 1825 werd hij student in de godgeleerdheid te Leiden en nam als korporaal bij de leidsche jagers aan den veldtocht van 1831 deel. Aan geestigheid en een vlug verstand paarde hij een innemend voorkomen en een smaakvolle voordracht; de preekbeurten, die hij hier en daar hield, maakten indruk en een eervolle loopbaan als predikant scheen voor hem weggelegd; dan, helaas, ontbrak het hem aan den ernst, die den aanstaanden evangeliedienaar allereerst noodig is.
Epicurist van aard, leidde hij aan de academie een verkwistend leven en maakte zooveel schulden, dat de toegang tot het predikambt hem hier te lande onmogelijk werd en hij zich genoodzaakt zag in 1834 naar Londen de wijk te nemen. Daarin, gelijk in de overname van een kostschool in het volgend jaar, die onder zijne leiding en die van zijne voortreffelijke gade zeer in bloei toenam, zoodatzij in 1843 naar het ruime Cromwell-house bij Highgatewerd verplaatst, werd hij door vrienden in Holland, met name door Jacob van Lennep, bijgestaan, die hem in 1831 had leeren kennen en op wiens buiten, Woestduin, hij een paar malen had gelogeerd. Hij bleef zijn weldoener zeer dankbaar en cor-
respondeerde met hem tot zijn dood. Op J.v.L's verzoek stond hij hem ettelijke malen versjes, onder het pseudoniem de Schoolmeester, voor diens almanak Holland af, die zeer in den smaak van het nederlandsche publiek vielen. Na zijn dood gaf J.v.L., ten behoeve van zijn weduwe, een bundel van zijne reeds gedrukte en nog onuitgegeven gedichten in het licht: De gedichten van den Schoolmeester met Iets over den schrijver en zijn dichttrant als inleiding (Amst. 1859). De verzen van G.v.d.L. onderscheiden zich door oorspronkelijkheid, zoowel van vorm als van inhoud. Voor het grootste gedeelte zijn zij humoristisch van aard en ontleenen het pikante, dat hen kenmerkt, aan een opeenstapeling van dwaasheden, van verrassende tegenstellingen en van de zonderlingste combinaties van zeer heterogene denkbeelden en situatiën. Wat den vorm betreft, de verzen, waaraan wel een vaste voetmaat, maar geenszins een behoorlijken rhythmus ontbreekt, werden, hoe achteloos schijnbaar uit de pen gevloeid, in werkelijkheid met groote zorg gesteld en telkens gewijzigd, eer de dichter, hetgeen zelden geschiedde, er over tevreden was. Bekend zijn gebleven o.a.: De schipbreuk, De boterham en de goudzoeker en De natuurlijke historie voor de jeugd.
Zie ook: M. Basse in Taal en Letteren XI (1901) 513.
van Lennep