HOP (Cornelis) (2), zoon van Jacob H.enIsabella Hooft, te Amsterdam geb. 3 Juni 1685, gest. 14 Juli 1762. In 1713 werd hij schepen in zijn vaderstad, in 1715 bewindhebber der W.-I.C. en directeur der Societeit van Suriname, in 1720 raad van Amsterdam.
Hij bekleedde achtereenvolgens verschillende ambten: gedeputeerde in den Raad van State (1733-35), gecomm. raad (1738-40 en 1744-46), bewindhebber der O.-I.C. (1753), raad ter admiraliteit van Amsterdam (1758, 1761), meesterknaap van Holland en West-Friesland (1761). Viermaal was hij burgemeester (1753,-56,-59,-62). In zijn jongeren tijd diende hij de Republiek als diplomaat: van 1718-25 was hij ambassadeur bij den koning van Frankrijk; in Juli 1719 deed hij zijn openbare intrede te Parijs, bij welke gelegenheid voor de eerste maal een gezant der Republiek te Parijs ontvangen werd met hetzelfde ceremoniëel als de ambassadeurs van Venetië, krachtens een van de bepalingen der Triple-alliantie van 1717. Tijdens zijn gezantschap waren belangrijke kwesties aan de orde: de vraag der toetreding van de Republiek tot de Quadruple-alliantie, de oprichting der O.- en W.-I.C. te Oostende, het congres te Kamerijk, waaraan de Republiek weliswaar geen deel nam maar welks beraadslagingen toch voor haar van gewicht waren en waarover Hop goede berichten wist te verschaffen. Hop toonde zich een man van takt en bekwaamheid en was bij de fransche regeering wel gezien. In 1728 werd hij met Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel, en Steven van Hurgronje, burgemeester van Vlissingen, afgevaardigd naar het congres van Soissons; in de onderhandelingen (die grootendeels buiten Soissons gevoerd werden) had van de drie nederl. afgevaardigden hij het voornaamste deel. In 1737 werd hij aangezocht om te Antwerpen de onderhandelingen over de regeling der handelsbetrekkingen van de Oostenr.-Nederl. met de Republiek en Engeland te gaan voeren, doch hij bedankte, omdat hij het ijdele dier besprekingen inzag. Gedurende de jaren van prinses Anne's regentschap trad Willem Bentinck herhaaldelijk met hem in betrekking om samenwerking van Amsterdam met de Ridderschap en de Gouvernante te verkrijgen; gematigd man als hij was, met goed inzicht ook in de europeesche verhoudingen, was hij wel tot schikken geneigd, doch hij kon te Amsterdam niet op tegen den invloed van Hasselaer, die in andere richting werkte.
Hop was gehuwd: 1o. 28 Mei 1726 met Petronella Maria Calkoen, gest.
1728, bij wie hij een zoon, Jacob, had; 2o. 2 Mei 1735 met Rebecca Jacoba Valckenier.
Zijn door J. Houbraken, naar een schilderij van Ph. van Dijk gegraveerd portret, van 1747, is opgenomen inWagenaar, Vad. Hist. XVIII, 208.
Zie: Elias, De Vroedschap van Amsterdam; Bussemaker, Arch. d.l.M. d'OrangeN. 4e S., II, III. In het Rijksarchief Hop's brieven aan Heinsius, de verbalen van zijne ambassade te Parijs en van die te Soissons, zijne brieven aan Slingelandt. Bussemaker