NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hooff, willem van

betekenis & definitie

HOOFF (Willem van), geb, te Oirschot 19 Mei 1840, gest. 12 April 1906 te Oosterhout. Na zijn studiën op de latijnsche school te Gemert volbracht te hebben, trad hij 26 Sept. 1857 in de Societeit van Jezus.

Begaafd met een buitengewoon geheugen en een zeer helder verstand werd hij, na den gewonen cursus der Societeit doorloopen te hebben, tot bollandist aangewezen, in welke hoedanigheid hij 14 jaar werkzaam was (1874-1888). Zijn bijdragen zijn te vinden in het eerste deel der A A. SS. van November en in de Analecta Bollandiana van 1882-1886. Daarna trad hij op als professor in de H. Schrift aan het jezuïeten-college te Maastricht, werd vervolgens pastoor te Amsterdam 1891-1898, en vandaar naar Oosterhout overgeplaatst. Door zijn vele priester-retraites heeft hij, vooral in België, grooten invloed op de seculiere geestelijkheid uitgeoefend.Derks

HOOFIEN (Jacob), rabbijn, geb. te Steenwijk26 Mei 1846, gest. te Utrecht 5 Maart 1886. H. is in 1862 naar Amsterdam gekomen om onder leiding van Dr. J.H. Dünner aan het juist gereorganiseerde N.I. Seminarium voor geestelijke te worden opgeleid. In 1868 behaalde hij den Maggid-graad (cand. theol.) en begon daarna zijn Handboek voorde Geschiedenis der Joden te schrijven (Amst. 1870-1873,3 dln.), hier en daar een trouwe navolging van Graetz' Geschichte derJuden, maar meermalen bewijs gevend van eigen opvatting en uitkomsten van eigen onderzoek.

H. droeg dit boek op aan Dr. J.H. Dünner en vermeldde op het titelblad vóór zijn eigen naam dien van den amsterdamschen leeraar D.E. Sluys (1812-1880), zijn oom en opvoeder, uit dankbaarheid voor diens aandeel in zijn vorming. Toen in 1874 de rabbijn te Utrecht S.L. Blaauw overleden was, werd het jaar daarop H. tot zijn opvolger benoemd en 30 Oct. 1875 als zoodanig bevestigd door den opperrabbijn J.A. Lehmans van Nijmegen.

Behalve artikelen in de Isr. Letterbode en preeken in de Isr. Nieuwsbode (beide van Roest) leverde H. de bijschriften bij de reeks photo's naarOppenheim, Tafereelen uit het joodschgodsdienstig leven.

H. genoot als kanselredenaar groote vermaardheid.

Zie: T. Tal in Choreb 1887, 121 (met portret); Isr. Nieuwsbode 1875 nrs. 19, 20. Slijper

< >