HAZAERT (Pieter), Hazart, Hazard, Hasard, Haesaert ofAzart, geb. in 1518 of 1519; stierf 79 jaar oud 31 Mei 1598 te Naaldwijk bij den Haag. Het geven van zijn biografie wordt zeer bemoeilijkt door 't gelijktijdig bestaan van een predikant Pieter de Hazeofde Hase (23 Oct. 1568 te Yperen verbrand), metwien hij niet alleen later, maar ook reeds in de 16e eeuw herhaaldelijk is verward (cf.
Poullet, Correspondancede Granvelle (Brux. 1878 v.v.) III no. 111).
Het is niet uit te maken, of Hazaert oorspronkelijk monnik is geweest, zooals een lijst van verbeurdverklaringen vermeldt, dan wel mutsenmaker te Comen, zooals in een andere bron wordt opgegeven. Evenmin uit welk vlaamsch dorp hij afkomstig is geweest, uit Belle (Bailleul) uit Dadizeele. En eindelijk ook niet, met wie hij gehuwd was.
Reeds vrij spoedig schijnt hij tot de reformatie te zijn overgegaan, want een betrouwbaar bericht vertelt, dat hij niet minder dan een halve eeuw zijn krachten aan de verbreiding harer denkbeelden heeft gewijd, dus ongeveer van 1548 af. In 1557 vinden we hem als predikant in de Kerken onder 't kruis werkzaam in West-Vlaanderen; 9 Aug. van dat jaar toch wordt uit die streek aan den kerkeraad te Emden een collega gevraagd, wijl hij alleen het werk niet af kan. Of die wensch vervuld werd, is niet vast te stellen; waarschijnlijk niet; maar ook al was dat zoo, dan heeft Hazaert daarvan toch niet lang last gehad. Kort daarop heeft hij dat terrein van zijn werkzaamheid verlaten. Immers in 1560 of 1561, niet lang nadat hij een vergadering had bijgewoond van verschillende predikanten, waarop werd
uitgesproken, dat het niet ongeoorloofd moest worden geacht een gevangene met geweld uit zijn kerker te verlossen - misschien wel in verband met dat feit, of anders, doch 't blijft hier alles bij gissen, in verband met een verbanningsoordeel voor 50 jaar, dat de Raad van Vlaanderen reeds vóór 1566 over hem had uitgesproken - in 1560 of 1561 nam hij de wijk naar Engeland. Mogen we het getuigenis van zekeren Pierre Heuzeeck gelooven, dan was hij onder de gereformeerden daar niet zeer geëerd en verwierf er zich, om zijn heftigheid in 't prediken, den bijnaam van ‘Drayliert’. Hij bleef er niet lang; begin 1562 is hij alweer in 't vaderland terug, in de omgeving van Yperen. In de lente van dat jaar liep in Engeland het gerucht dat hij de kerken in Vlaanderen op dat oogenblik in den steek had gelaten en naar Frankrijk was uitgeweken. Bucerus, die 't meedeelt, hecht er echter niet veel waarde aan. En 't is ook zeer onwaarschijnlijk.
In allen gevalle: inOct. 1562 is hij weer te Antwerpen. In die buurt is hij toen jaren lang gebleven. Hij speelde er in 1566 nog een zeer voorname rol. Menschen, die deelgenomen hebben aan de woelingen, die in dat jaar in West-Vlaanderen hebben plaats gehad, verklaarden, dat hij daarbij als superintendent werd beschouwd, en de magistraat van Veurne kreeg hem op zekeren dag voor de stadspoort, aan 't hoofd van 200 man. Behalve aangaande zijn optreden daar, vinden we in dienzelfden tijd aanwijzingen aangaande zijn verblijf in de meest verschillende plaatsen; zoo te Hondschoote, te Averinghem, te Briele bij Yperen, te Belle, Eecloo, Dixmude, Wulpen, te Yperen (in Sept.) en te Nieuwkerke (in Dec.). Deels trad hij dan op als predikant, deels als leider van het verzet tegen de regeering. Met 't keeren der kansen na de herroeping der moderatie en de intrekking van het verlof tot vrije prediking, werd hij ten tweeden male verbannen; later behoorde hij ook tot de uitgeslotenen van het pardon van 1574.
We vinden hem daarop eerst in Breda, kort nadien echter in Engeland, als predikant van de nederduitsche vluchtelingenkerk te Norwich. In verband met moeilijkheden, die daar in 1568 voorvielen, bleef hij ook toen niet lang aan de overzijde van het Kanaal. Volgens Janssen trok hij ook ditmaal weer naar Vlaanderen, nu om een tijdlang in Comen de Kerk te dienen. Indien dat waar is de tijdsomstandigheden waren er anders volstrekt niet naar - heeft toch zeker dat verblijf maar kort geduurd. Ook al nemen we aan dat zijn bezoek aan Emden - zijn naam komt daar voor op een lijst van ‘extraordinaire’ bedeeling tusschen 1569 en 1576 - nog niet zoo dadelijk, maar meer tegen het eind van den termijn, waaromtrent daarin opgave wordt gedaan, heeft plaats gevonden, dan heeft hij toch in allen gevalle in 1571 Vlaanderen verlaten. In dat jaar toch vinden we hem in de groep van nederduitsche vluchtelingenkerken aan den Neder-Rijn.
Nu eens helpt hij deze van die gemeenten, dan weer die, zonder dat hij een vasten werkkring schijnt te hebben gehad. Zoo wordt beurtelings vermeld dat hij te Keulen was ofte Goch, dat hij zich ophield te ‘Beber’ (Bedbur), etc. Ook woonde hij verscheidene vergaderingen der guliksche classis bij, herhaaldelijk als lid van het moderamen.
Nu verliezen we hem uit't oog tot in 1579. In dat jaar staat hij te Sluis, van daaruit tevens de Kerken in de omgeving helpend. Nadat in denzelfden tijd Oudenburg bij Oostende een -
echter wel mislukte - poging heeft gedaan om hem aan zich te verbinden, gaat hij in 't voorjaar van 1580 alweer elders heen. Waarschijnlijk ditmaal naar Naaldwijk, want vóór 1583 is hij daar een tijdlang predikant geweest. Nog geen vijfjaar later is hij evenwel ook vandaar alweer vertrokken, en bevindt zich opnieuw aan den Beneden-Rijn. Op de wezelsche classis van 7 Mei 1585 is hij tegenwoordig als afgevaardigde van de kerk van Emmerik. Om een ons onbekend gevaar spoedig daarop die streken moetende verlaten, dient hij in 1587 en 1588 de Kerk van Rockanje in de omgeving van den Briel, en wordt hem onder 't ressort der classis van dien naam de visitatie opgedragen. Langer dan tot 1590 kan hij daar echter niet geweest zijn: in Sept. van dat jaar verschijnt hij nog eens in het consistorie der keulsche vluchtelingenkerk.
Schijnt zijn oorspronkelijk plan geweest te zijn om maar kort in die stad verblijf te houden, het is heel anders geloopen, dan hij zich voorgenomen had: hij is er jaren gebleven, zijn diensten verleenend zoowel aan de vluchtelingenkerk als aan de duitsche gemeente aldaar. In 1593 deed men nog een poging van de Nederlanden uit om hem daarheen terug te lokken, maar resultaat heeft dat toch wel niet gehad, tenzij mogelijk voor een korten tijd, tusschen 1594 en 1596; want in die beide jaren was Hazaert aan den Neder-Rijn. In 1598 is hij weer in 't vaderland. Op reis, door Holland naar Walcheren gaande, en onderweg zijn vroegere gemeente Naaldwijk nog eens bezoekend, werd hij daar, nadat hij op Pinksteren nog eens voor haarwas opgetreden, 13 Mei ziek en stierf. 2 Juni werd hij - eveneens te Naaldwijk - begraven.
Uit de opsomming dezer lotgevallen blijkt genoegzaam dat Hazaert een zeer ijverig prediker is geweest en een voor de kruiskerken en vluchtelingenkerken hoogst verdienstelijk man. Wat zijn karakter betreft: hij moge - zooals we zagen - een heftig man zijn geweest, en daarom ook bij zijn geloofsgenooten niet in zoo hoog aanzien; wat Jean Ballin de Clermaretz van hem vertelt: dat hij eigenlijk 't Roomsch-katholieke geloof 't beste vond, en alleen de reformatie aanhing omdat men ‘volgens zijn tijd moest leven’, is toch wel tastbare onwaarheid; tenzij het mogelijk moet geacht, dat iemand uit zulke overwegingen zijn leven jaren achtereen aan doodsgevaar blootstelt.
Een portret van Hazaert is niet bekend.
Geschriften zijn door Hazaert niet nagelaten, maar wel is de laatste preek, die hij gehouden heeft, de bovengenoemde van Pinksteren 1598, gedrukt en uitgegeven, door de zorgen van den toenmaligen naaldwijkschen predikant Petrus Louwyck of Lowick (volgens Borger Naamlijst van predikanten (H.S. univ. bibl. Amsterdam) ook Petrus Lodewijks BaersofBaes geheeten; 1583 predikant te Naaldwijk geworden, waarheen hij gekomen is van uit Dixmude; 1603 of 1604 tevergeefs naar ter Neuzen beroepen; gestorven in 1620 of 1621, na tot 1618 te Naaldwijk in dienst te zijn gebleven. cf. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen (Arnhem 1868, 2 dln.) register; Reitsma en van Veen, Acta III, register; Pijnacker Hordijk, Kerkelijk Naaldwijk (Nijmegen 1898)41). Het om degroote zeldzaamheid van 16e-eeuwsche leerredenen zeer belangrijke stuk draagt tot titel: De Wtcomste der wandelinge vanden eerweerdigen getrouwen ende Godsaligen Dienaer
Jesu Christi ende zijns heyligen woorts Pieter Hasaert, mitsgaders zijn laatste Predicatie door hem gepredickt inder Gemeente te Naaldwijc op Pingsterdach wesende den 10 Mey intJaer 1598 (Tot Delft, Bij Bruyn Harmansz. Schinckel... MDXCVNI). Naar het exemplaar (misschien 't eenige) in de bibliotheek te Gent (vroeger in die der doopsgezinde gemeente te Amsterdam) werd het indertijd, voorzien van aanteekeningen, afgedrukt door A. Pijnacker Hordijk.
Behalve aan dat werkje is het bovenstaande ontleend aan: de Coussemaker, Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre Maritime (Bruges 1876-1884); H.Q.Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen (Arnhem 1868); dez., De Kerkhervorming te Brugge (Rotterd. 1856); Hessels, Ecclesiae Lond. Bat. Archivum (Cantabr. 1887-1897) II; Werken derMarnixvereen. (Utr. 1870-1889) S.
I D. III en S. III D. III en IV, allen registers in voce, en van 't laatste werk bovendien S. I D. II, 85; J.
Hartog, Geschiedenis van de Predikkunde (Amst. 1865) 22; Wiarda, Huibert Duifhuis, de prediker van St Jacob (Amst. 1858) 61, n. 1; Reitsma en van Veen, Acta II, 298, 322; E. Simons u. a., Synodalbuch. Die Akten der Synoden und Quartierkonsistoriën in Jülich, Cleve und Berg 1570-1610. (Neuwied 1909) register in voce; NederlandschArchiefv. Kerkgeschiedenis VIII (1911) 203, 204; E. Simons, Kölnische Konsistorial-Beschlüsse (Bonn 1905) register; E. Simons, Niederrheinisches Synodal- und Gemeindeleben ‘unterdem Kreuz’ (Freiburg i.B. und Leipzig 1879) 117,118.; A.A. van Schelven, De Nederduitsche Vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) 195, 303; Nieuw Kerkelijk Handboek 1886, 85.
Handschriftelijke bronnen: Archiv der Reformirten Kirche Emden: Kirchenraths-protocollen sub 9 Aug. 1557; Archiv der Evangelischen Gemeinde
Wesel Gefach 72 no. 1: Acta Consistoriider Geref. Nederd. gemeente sub 22 Febr. 1574.
van Schelven