HARINGHOUK (Samuel), boekdrukker en boekverkooper ‘in de Waerheyd’ op de Groote Dijlakker te Bolsward, moet zich daar gevestigd hebben na 1639, is waarschijnlijk van engelsche afkomst en vrij zeker gehuwd geweest met een vrouw, die Hesther heette. Zijn drukwerk verdient grooten lof en kan de vergelijking doorstaan met het beste wat op de persen van Plantyn te Antwerpen en andere beroemde drukkers in ons vaderland werd geleverd. Hij leverde niet veel titelplaten, doch enkele zeer goede kopergravures. Zijn eerste uitgaven hebben als houtsneevignet: een landschap met kerk, op den achtergrond, de berg der heiligheid. Het randschrift luidt ‘Integritas assecla invidiae’ en als verklaring staat in 't midden een weelderige palmboom, waarop slangen hun vergif spuwen en waar omheen padden kruipen. Hij schreef in de boeken, die hij uitgaf, goedgestileerde ‘voorredens’ en somwijlen ook een knap vers. Verscheidene werken, meest stichtelijk van aard, werden uit het Engelsch vertaald. Ook gaf hij uit Faramond of Historie van Frankrijk, 2 dln.
dat door Catharina van Mellinga uit het Fransch werd vertaald en in 1669 verscheen. Het meest bekend is hij geworden door de uitgave van Gysbert Japix's Friesche Rymlerye (1668). Deze uitgave doet zijn hart en taalkennis eer aan. Twee jaren na den dood van G. Japiks verscheen zij. ‘De bedenking’, schrijft J.H. H a lbertsm a, dat de dichter overleden en zijn werk een verlaten weeskind was, waarvoor noch hij, noch vrouw, noch zoon meer zorgen kon; het hachelijke van den uitslag der onderneming, die zonder voorbeeld was, inzonderheid de critische waarde van dezen druk, met wien geen der nadrukken zich eenigszins in zuiverheid of nauwkeurigheid meeten mag; dit alles verheft dezen arbeid van Haringhouk tot een offer aan de schimmen des dichters, dat meer waarde alleen heeft, dan de bemoeiingen der overige vereerders van Gijsbert met elkander’. Hij is dan ook ongetwijfeld de man geweest, die Franciscus Junius uit Engeland overreedde om eenigen tijd in Bolsward te komen toeven, ten einde uit Gysbert Japiks' mond de kennis der friesche taal op te doen. Hij was het die begreep, dat tegenover de wufte letterkunde, die uit Frankrijk in ons land te gereeden aftrek vond, tegenover het godgeleerd twistgeschrijf, ook het gezonde voedsel van de engelsche praktizijns den volke kon worden aangeboden. En dat tot in de dagen van het Réveil in Friesland de engelsche stichtelijke litteratuur zeer geliefd was, is zonder twijfel mede een gevolg van Haringhouk's uitgaven. Hij moet kort na 1671 zijn overleden.
Zie:M.E.van der Meulen in deVrijeFries, 1900, waar ook een lijst zijner uitgaven gegeven wordt; Nieuwsbl. Boekh. 1894, 106; Quaestiunculaehistoricae, I, 1908, 18; J.H. Halbertsma, Hulde aan G. Japiks, II, 381 v.v.
Wumkes