FOCK (Leonardus Cornelis Everardus Eusebius), geb. te Utrecht 19 Aug. 1815, overl. te Bussum 3 Juli 1904. Na zijne promotie tot Doct. med. vestigde hij zich te Helmond (1839-41) later te Amersfoort (1841-95) en daarna te Bussum.
Niet enkel als dokter is hij door een veeljarige praktijk velen ten zegen geweest, maar ook door zijn maatschappelijken arbeid. Zoo was hij gedurende 12 jaren lid van den Geneeskundigen Raad voor Utrecht en Gelderland; 25 jaren directeur en secretaris van de Maatschappij tot bevordering van Nijverheid (afd. Amersfoort), en 30 jaren lid van het Regenten-college over de gevangenissen te Amersfoort. Daarbij was hij een man van wetenschap in den vollen zin. De medische wetenschap heeft hij aan zich verplicht door zijne geschriften: Hetzenuwstelsel en deszelfs ziekten in haar grondvormen en wijzigingen, naar het Engelsch van Marshall Hall (Utr. 1845); De beginselen der Materia medica en der Therapie, naar het Engelsch van J. Periera (de 200 platen teekende Fock zelf); De Hysterie en hare genezing (1853); Natuur- en geneeskundig etymologisch woordenboek (1855); De physiologische werking en het therapeutisch gebruik der geneesmiddelen; Versuch einer rationellen Behandlung des Kropfs (Struma) (1897). Verder leverde hij tal van bijdragen in natuur- en geneeskundige tijdschriften, waaronder vooral te vermelden is: Onderzoekingen voor een vergelijkende parasitologie van het bloed naar Prof. Danilewski (in het Maandbl. voor Natuurwetenschappen (1889 no. 7 en 8).
Langen tijd hield hij zich bezig met microscopisch onderzoek en proeven op kleine schaal der zjdecultuur, en schreef een Handleiding voor de
cultuurderzijderuspen, die in 1873 door de Nederl. Maatsch. t. bevordering der Nijverheid met haar tweede gouden medaille bekroond werd.
Als katholiek in woord en daad verdedigde hij zijn kerk; er verscheen van hem een strijdschrift: Alessandro Manzoni, de zedeleer der Roomsche Kerk. Naarhet Italiaansch (Utr. 1844). Voor het tijdschrift De Katkoliekbewerkte hij uit het Russisch, dat hij op 68-jarigen leeftijd nog aanleerde, Een Russisch pleidooi voorde Roomsche kerk (XCII, 86 v.v.)
Zie: Kath. Illustr. 1903/04, 274.
van der Heijden