NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Feith, hendrik

betekenis & definitie

FEITH (Hendrik), geb. te Elburg in 1581, studeerde te Leiden (22 Nov 1595 en nogmaals 11 Mrt. 1604 ingeschreven), werd in 1613 burgemeester zijner geboorteplaats en in 1618 curator van de geldersche hoogeschool. Eenige jaren later werd hij namens Gelderland afgevaardigde ter Staten-Generaal.

Mede namens dit college werd hij aangewezen de eerste vergaderingen der West-Indische Compagnie bij te wonen, terwijl hem in 1625, 1626 gewichtige commissiën ter onderhandeling met den graaf van Oostfriesland werden opgedragen. In 1631 droegen H. Hoogmogenden hem op te onderhandelen met de eerste russische ambassade hier te lande. Na October 1633, toen hij in opdracht der Staten-Generaal eene zending naar Stad en Lande ter invoering van eene belasting had volbracht, komt hij niet meer voor. Hij zal dus vermoedelijk kort na dien tijd zijn overleden. Hendrik Feith wordt door Cunaeus (Epist. ed.

P. Burman ep. 300 p.389) onder de voornaamste nederlandsche rechtsgeleerden van zijn tijd genoemd. De Staten van Gelderland verzochten hem tot het onderzoek der geschiedenis van Gelderland door Pontanus. Een aantal brieven door hem aan de stad Hattem geschreven, toen hij met zijn broeder Gerrit (eveneens afgevaardigde ter Staten-Generaal) te 's Gravenhage in de jaren 1618 tot 1628 werkzaam was ten behoeve van een subsidie voor het door brand sterk geteisterde Hattem, zijn in dl. VIII van Nijhoff's Bijdragen uitgegeven.

Zie: C.W. Vonck, Voorrede van Adriaan Huygen, Beschrijving van het begin, opkomst en aanwas der stad Doesburg (2e druk) 68; H. Bouman, Gesch. Geldersche Hoogeschool(1844) I, 32; Wagenaar, Vadert. Hist. X, 53; J.

Scheltema, Ruslanden Nederland I, 148-153; H.O. Feith, Geslachtslijstvan de familie Feith (Gron. 1881) 11

Feith

< >