DUMBAR (Mr. Gerhard) (2), kleinzoon van bovengenoemde, werd 2 Sept. 1743 te Deventer geboren uit het huwelijk van Derk Dumbar I.U.D.enGerhardina Antonia Hagedoorn, overl. te Deventer6 Aug. 1802. 28 Jan. 1759werd hij student aan het athenaeum te Deventer en promoveerde aan de utrechtsche universiteit 30 Juni 1764 tot doctor in de rechtswetenschap.
Reeds in 1763 tot lid der Gezworen gemeente gekozen, bleef hij dit tot 1770, in welkjaar hij tot secretaris van Deventer benoemd werd, welk ambt hij tot 1787 bekleedde. De patriotsche denkbeelden, die toen in Deventer vele volgelingen vonden, telden weldra in Dumbar een overtuigd aanhanger meer. Zijn nauwe omgang met den deventer geleerde Simon de Vries, die toen ten tijde een kring van jonge mannen, die zin voor studie en wetenschap toonden, om zich verzamelde en bij wien hij mannen als Rutger Jan Schimmelpenninck, Joan Derk van der Capellen en Augustijn Gerhard Besier ontmoette, zal zeker hierop ook van invloed zijn geweest.Een kundig secretaris bleek hij voor Deventer te zijn. In het geschil, dat in 1783 in Overijsel in zake de overstemming ter Statenvergadering uitbrak, verdedigde Dumbar met succes het goed recht der overijselsche steden tegen den overijselschen adel. Zijn Verhandeling over het Regt van Overstemming ter staatsvergadering van de provincie Overijsselin 1783 en zijn Brieven over dit onderwerp, in 1784, beide op verzoek van de steden Deventer, Zwolle en Kampen geschreven, geven een goed bewijs van zijn kennis. Zijn invloed in de patriotsche partij blijkt ook uit het feit, dat hij in 1785 door de vergadering van vaderlandsche regenten met nog vijf anderen naar Utrecht werd afgevaardigd om een poging te doen de daar bestaande oneenigheden bij te leggen; juist een gematigd patriot als Dumbar was voor zulk een zending een zeer bruikbaar man. Het spreekt van zelf, dat Dumbar bij de oranjeomwenteling van Sept. 1787 niet op zijn post als secretaris gehandhaafd bleef. Van 1787-1795 was hij ambteloos burger, hetgeen de wetenschap ten goede is gekomen; in die dagen is het 2e deel van het K en W.
Deventer en een groot deel van de Tegenwoordige Staat van Overijsselin het licht gekomen. In 1795 werd hij als secretaris van Deventer in zijn ambt hersteld, doch reeds spoedig, 31 Mrt. 1795, door de provisioneele volksrepresentanten van Overijsel tot griffier der provincie benoemd, welke betrekking hij tot 1798 heeft bekleed. Overijselsch rapport
over de consti tuti e van 1795 benevens het rapport der commi ss i e u it de provi s i oneele representanten des volks van Overijssel van 23 Sept. 1795 zijn in die dagen o.a. uit zijn pen gevloeid. In dit laatste wordt o.a. het vervolgen van ontslagen regenten ontraden, waaruit wij een bewijs kunnen putten voor Dumbar's gematigdheid. De omwenteling van 22 Januari 1798 maakte aan zijn griffierschap een einde; zijne federalistische meeningen, die hij met vele bekende Overijselaars uit die dagen deelde, gevoegd bij het feit, dat hij in 1796 tot lid der Nationale Vergadering gekozen, bezwaar gemaakt had de vereischte verklaring af te leggen en dus niet ter vergadering was toegelaten, maakte hem bij de nieuwe regeering verdacht; toen hij dan ook weigerde de door Vreede c.s. van de ambtenaren geëischte verklaring af te leggen, werd hij 8 Febr. 1798 te zijnen huize te Deventer gevangen genomen en eerst naar den Haag, daarna naar het slot Honselaarsdijk overgebracht. De volgende staatsgreep, die van 12 Juli 1798, hergaf hem zijn vrijheid. In 1801 tot lid der Wetgevende Vergadering benoemd, stierf hij reeds het volgende jaar. Dumbar was 26 Aug. 1770 te Deventer gehuwd met Geertruyd Margaretha Eekhout, geb.
Deventer 11 Jan. 1749, overl. aldaar 28 Nov. 1814, dochter van Weyer Anthony Eekhout en van Elisabeth Mechteld Wicherlink. Hij was lid van de Mij. der Nederlandsche Letterkunde, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en van het groninger Genootschap Pro excolendo jure patrio. Uit de hier volgende lijst van zijn werken blijkt, dat hij zich zoowel met staatkundige en oeconomische als met geschiedkundige studiën bezig hield. De navolgende werken zijn van zijn hand: Grieven van beroep tegen een vonnis in zaaken over de beroepelijkheid ofonberoepelijkheid van twee voorgaande gewijsden in een jagtprocedure ingediend aan het Hoog Adelijk Landdrostengerecht van Zalland (Deventer 1774); Historie van hetjagtrecht in de provincie van Overijssel (Deventer 1782); Request deductoir voor B.S. en R. van Hardenberg aan Ridderschap en Steden terzake van de jagt (Zwolle 1782); Vertoog over de algemeene grondregels welke bij het invoeren van Lands Schattingen zijn in agt te neemen; met een meer bijzondere toepassing op de gemeene middelen in Overijssel (zonder naam van den schrijver, Kampen 1782); Verhandeling overhetRegt van Overstemming ter staatsvergadering van de provincie Overijssel (Deventer 1783); Verzameling van alle voorgevallen handelingen omtrent de verschillen op het stuk van de jagd (Deventer 1783); HetRegt van overstemming ter staatsvergadering van Overijssel (Deventer 1784); Verhandeling over het Graafschap Goor en beschrijving van de heerlijkheid Almelo en Vriezenveen (Dev. 1859); Almelosche Brieven betreffende de zwevende geschillen aldaar en strekkende ter verdediging der burgerij van Almelo tegen deAlmelosche oudheden (Deventer 1786) geschreven in vereeniging met Mr. A.G. Besier); Het Kerkelijk en Wereltlijk Deventer, Ile deel uit de nagelaten papieren van zijn grootvader samengesteld (Deventer 1788); Tegenwoordige Staat van Overijssel uit den Tegenwoordige Staat van alle volken (van 1781-1803 zijn 3 deelen uitgekomen en van het 4e deel het 1e stuk); De constitutie der Vereenigde Staten van Amerika uit de beste schriften ontvouwd (Amsterdam 1793-1796, 3 deelen); Regten en pligten van den mensch (Deventer 1805).
In de Verhandelingen v.d. Mij. der Ned. Letterkunde te Leiden Ile deel, 2e stuk (1818) is nog een belangrijk opstel van zijn hand te vinden
getiteld: Verslag van onuitgegeven stukken betrekkelijk tot de Historie van Overijssel.
Voorts vertaalde hij in het nederlandsch: Chappe's Reize door Siberiën (Deventer 1771,2 deelen) enWendeborn's Staat van Godsdienst, Geleerdheid en Konsten in Groot Brittanje.
Zie over hem: J.W. te Water, Hand. Letterk. 1803, 7; Saxe, Onom. VIII, 437-438; Vervolgen op Wagenaar IX, 56, 65; XI, 21; XIII 77; XXXIV, 33, 92; XXXV, 394-396; Overijsselsche Almanak 1851,154; 1852, 257-268; 1853,241-260; Bijdragen Gesch. OverijsselI, 306en vgl.; H.T. Colenbrander, Gedenkstukken III: 1791-1801,661 en 1139; IV: 1801-1806, 375 en 378.
H. Kronenberg