NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Dam, mr. johan van

betekenis & definitie

DAM (Mr. Johan van), geb. te Utrecht in 1617, overl. te Constantinopel 27 Aug. 1677 n.s., zoon van dr.

Peter van Dam (2), en van Catharina Poeyt (kol. 681). Hij was eerst achtereenvolgens advocaat voor de Hoven van Holland en van Utrecht; zette 17 Juni 1655 te Batavia voet aan wal en werd 17 Juli d.a.v. lid van den Raad van Justitie aldaar, 28 Dec. d.a.v. bovendien ‘opziendervan 's Compagnies hospitaal’, 29 Dec. 1656 tevens ‘sergeant major over de guarnisoenen ofte soldatesque van Batavias Casteel, Stadt ende circum-jacente forteressen’, zijnde bevelhebber over het garnizoen van Batavia e.o. 16 Jan. 1657 als zoodanig geinstalleerd, leidde hij nog in dat jaar een kleine expeditie tegen Bantam, en evenzoo in 1659. In 1660 werd hem, met Johan Truytman als tweede of secunde, de tuchtiging opgedragen van Makassar. Hij vertrok 22 Febr. 1660 van de reede van Batavia, concentreerde tusschen half Maart en einde April zijn vloot en zijn strijdmacht bij Amboina (31 schepen, waarop 2600 man) en verliet 12 Mei d.a.v. de reede van Ambon. 7 Juni voor Makassar gekomen, viel hij 8 Juni zeven portugeesche oorlogs- en handelsvaartuigen aan, waarvan een deel genomen werd. De landing en de aanval op de Makassaren vonden 12 Juni plaats; het Zuiderkasteel der Makassaren werd genomen, het overige der kust, waaronder ook de portugeesche versterkingen, geducht geteisterd. Na onderhandelingen met den Koning van Makassar verliet een deel der vloot onder van Dam, nu vergezeld van gevolmachtigden van den Koning, 8 Juli 1660 de reede van Makassar met bestemming voor Batavia, waar v.D. 17 Juli aankwam en dadelijk weer als chef van het garnizoen optrad. Daar de onderhandelingen met de makassaarsche gezanten niet voldoende vorderden, wilde de Raad van Indië van Dam als commissaris naar het makassaarsche hof zenden. v.D. weigerde met een tweeden commissaris naast zich daarheen te vertrekken en werd op verzoek 18 Aug. 1660 uit 's Compagnies dienst ontslagen, daar hij ‘onaangesien wat vermaningen hem de Gouverneur-Generael tot continuatie van 's comp. dienst hadde tegemoet gevoert, onafscheydelyck bleef persisteren, ende om syn vrydom was aenhoudende’. Desondanks werd hij, die te Batavia bleef wonen,

1 Oct. 1661 benoemd tot Gouverneur van Banda, waarheen hij 19 Nov. 1661 vertrok en waar hij 16 Dec. d.a.v. aankwam. Vertrok 11 Mrt. 1664 naar Amboina, waar de Gouverneur plotseling overleden was, en vroeg, op Banda teruggekeerd, om diens plaats, welke hem 7 Oct. 1664 werd verleend. Na het bewind op Banda aan zijn opvolger overgegeven te hebben, vertrok v.D. 25 Jan. 1665 naar zijne nieuwe standplaats, waar hij 2 Febr. d.a.v. aankwam. 7 Aug. 1665 van Amboina vertrokken om een hem toegestaan verlof te Batavia door te brengen, kwam hij 6 Sept. d.a.v. ziek aldaar aan, werd 8 Sept. 1665 beëedigd als extra-ordinaris Raad van Indië, waartoe hij reeds bij res. van H.H. Zeventienen dd. 19 Dec. 1662 benoemd was. 5 Mrt. 1666 werd hij, op eigen aanbieding, benoemd tot commandant van een vloot van 11 schepen, die in Straat Sunda vooruitgeschoven werd in verband met het bekend worden van het uitbreken van den tweeden engelschen oorlog. Hij keerde
2 April d.a.v. te Batavia terug, en zat er nog in tal van plaatselijke commissiën. 1 Juni 1666 sloeg hij een ambassade naar China af, 5 Oct. d.a.v. evenzoo een commissariaat naar de ‘Oostersche Quartieren’ (Makassar) met den titel van ‘superintendent’, beide met het oog op zijn voorgenomen terugkeer naar het vaderland.
10 Dec. 1666 stond de Raad van Indië v.D.'s verzoek toe om met de retourvloot naar het vaderland te mogen terugkeeren. Hij werd tot commandant dier vloot benoemd, hetgeen, met het oog op hare hooge waarde (3 millioen) en den oorlog met Engeland, opnieuw eene onderscheiding was. 26 Jan. 1667 verlieten 9 schepen onder zijn vlag en commando de reede van Batavia; 3 schepen waren reeds vooruitgegaan. Over de Kaap en de Azoren, westelijk om Ierland via de Faroër (wegens den oorlog) keerde v.D. 9 Oct. 1667 in het vaderland (Texel) terug en werd 26 d.a.v. in de Staten-Generaal ontvangen.

Mr. Johan van Dam overleed te Constantinopel op zijn terugreis naar het vaderland, komende van Smirna, waar hij zijn jongsten broeder Jacob (1) (kol. 677), had opgezocht. Hij was niet alleen een dapper man voor den vijand, doch ook een streng en rechtvaardig bestuurder, die een open oog had voor de belangen der Compagnie en voor die belangen optrad, waar hij ze door vreemden invloed of door onrechtmatig optreden van 's Compagnies dienaren bedreigd achtte (Banda en Amboina).

Zie: Bijdragen totde Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, 7e volgr. VI (1908) 1 vlg.; Indische Gids, Jan. en Febr. 1908; Navorscher 1908, reg.

van Dam van Isselt

< >