CRAMER (Jacobus Joannes), gedoopt 19 Dec. 1744 te Groningen, gest. 9 Mrt. 1824 te Amsterdam. Als veertienjarige knaap werd hij kosteloos opgenomen in het college der Propaganda te Rome en na het voltooien van zijn theologische studies aldaar, 20 Aug. 1767 tot ‘doctor Sacr.
Theologiae’ verheven. Ongeveer een halfjaar later, 16 Mrt. 1768, moet zijn priesterwijding gesteld worden. Naar het vaderland teruggekeerd, verkreeg Cr. in Dec. 1772 zijn aanstelling tot kapelaan in de statie van den H. Willibrord binnen de Vesten te Amsterdam, gemeenlijk ‘het Vrededuifje’ geheeten. 21 Nov. 1778 werd hij tot pastoor benoemd van het ‘Maagdenhuis’ te Amsterdam een gesticht aan het Spui aldaar gelegen en bestemd voor de verpleging van r.k. weesmeisjes, welks kapel tevens voor openbare bedeplaats diende. 46 jaren lang, tot zijn dood toe, heeft Cr. dit ambt zorgzaam waargenomen.
Onder het bestuur van koning Lodewijk trad Cr. in nauwe betrekking tot dezen vorst, die hem, nadat zijn aalmoezenier, Pierre de Lamblardie, 15 Juli 1808 was gestorven, tot diens opvolger benoemde. Toen bij koninklijk besluit van 2 Aug. 1808 een raadgevende commissie werd ingesteld om maatregelen te overwegen en voor te dragen, welke tot een behoorlijke kerkorganisatie moesten leiden, verkreeg Cr. daarin
zitting voorde katholieken van Holland. Ook was hij gedurende de eerste jaren van Lodewijks bestuur herhaaldelijk de gastheer van Luigi Ciamberlani, die sinds Augustus 1795 de hollandsche missie namens den Paus van Munster uit bestuurde. Toen Ciamberlani op uitdrukkelijk bevel van den Koning in 1809 zich voor goed in Amsterdam kwam vestigen, werd Cr. op 12 April van dat jaar heimelijk naar Het Loo ontboden, waar hij in last kreeg elke drie maanden ƒ1000 aan Ciamberlani te overhandigen, welke Lodewijk voor het onderhoud van den vice-superior had besteld (Vaticaansch Archief, Nunziatura di Fiandra). In het jaar 1809 volgde ook zijn benoeming tot ‘Protonotarius Apostolicus’. Spoedig na de inlijving van Holland bij het keizerrijk werd Cr. aangesteld tot aartspriester van Holland en Zeeland (10 Febr. 1811). Twee weken later gaf Lebrun in een schrijven aan den Keizer zijn voldoening te kennen over deze keuze: ‘c'est un homme de bien, qui connait et professe nos libertés’.
Naar zijn meening had tot deze aanstelling, welke van Ciamberlani was uitgegaan, niet weinig bijgedragen, ‘qu'il avait parlé un peu ferme l'année dernière a l'homme du pape’ (Archives Générales de Paris, Secrétairerie d' Etat, A.F. IV, 1724). Ook met den minister van eeredienst en met de overige ambtenaren van het keizerrijk wist de aartspriester goede betrekkingen te onderhouden, zonder daarom de hem toevertrouwde belangen prijs te geven. Groote nadeelen, welke den katholieken in zijn district van hetfransche regime bedreigden, zijn daardoor afgewend of ten minste verzacht. Onder meer betrof het: vrijdom van conscriptie voor studenten, die buiten de beide seminaries der missie, Warmond en 's Heerenberg, zich tot het priesterschap voorbereidden; overlast zijnen geestelijken in hospitalen aangedaan; bijdragen, welke van het seminarie Warmond ten bate der keizerlijke universiteit werden opgeëischt; invoering en verlof tot drukken van de Catechisme de l'Empire; toelating van het ‘simultaneum’ in de katholieke kerk van Oude Schild; de belasting op deuren en vensters, welke van zijn geestelijkheid werd gevorderd (Oudarchief v.h. bisd. Haarlem, Copieboek v.
Cramer, I). Waar het billijke eischen van de nieuwe regeering betrof, was hij echter zoo toeschietelijk mogelijk, hoeveel moeite ze hem ook mochten kosten, bijv. in het samenstellen van allerlei tabellen over den toestand van clerus, geloovigen en godsdienstige instellingen. Wel begrijpelijk, dat Cr. zitting kreeg in de nieuwe commissie, welke 24 Jan. 1812 werd benoemd om de organisatie der kerkgenootschappen in ons vaderland voor te bereiden. Na het herstel der onafhankelijkheid knoopte de aartspriester aanstonds betrekkingen aan met den Souvereinen Vorst. Reeds in het begin van Jan. 1814 zond hij dezen namens zijn onderhoorigen een adres van aanhankelijkheid. In 1814 en 1815 werden door hem belangrijke onderhandelingen met de regeering gevoerd; ditmaal betrof het o.a.: vrijstelling van dienstplicht voor de toekomstige studenten in de theologie; toegang van zijn geestelijkheid in tuchten verbeterhuizen; opvoeding van r.k. kinderen, die in vondelingshuizen waren opgenomen, volgens hun eigen godsdienst; het verstrekken van geldelijke toelagen aan zijn clerus, zonder dat er inbreuk werd gemaakt op de vrijheid van benoemen (Oud-archief v.h. bisd.
Haarlem, Copieboek v. CramerI-II). Ofschoon het soms met veel moeite gepaard ging, erkende de regeering toch de billijkheid van het meeste
dat hij zocht te verkrijgen. Alleen van het verleenen eener toelage kwam voorloopig niets, omdat het gouvernement den eisch van ‘agreatie’ niet wilde prijsgeven. Op 1 Oct. 1818 kreeg de hoogbejaarde aartspriester in Joannes van Banning een medehelper met het recht van opvolging. Nog ééne gewichtige zaak heeft hij daarna kunnen volbrengen. Meermalen was er in den franschen tijd door hem geklaagd over den armelijken toestand, waarin het seminarie te Warmond, oorspronkelijk een fransche kostschool, zich bevond. Nu de welvaart allengs terugkeerde besloot hij in 1821 een passend huis voor de opleiding zijner geestelijkheid te bouwen.
Wel was bij het leggen der fundamenten slechts het derde van de benoodigde som, ƒ 40.000, bijeen, doch een beroep op de offervaardigheid der geloovigen bleef niet onbeantwoord; in zijn vastenbrief van 1822 kon Cr. melden, dat de nieuwe kweekschool gereed was. Nog heden maakt deze bouw de kern uit van het seminarie. Bij zijn dood, die twee jaren later volgde, herdacht hij nog de stichting, welke hem steeds zoo na aan het hart gelegen had; al zijne boeken vermaakte hij aan hare bibliotheek.
De volgende boeken en brochures zijn door Cr. geschreven: Rechtmatigheid van het formulier van Alexander VII en van de bulle Unigenitus, aangewezen in verscheiden brieven door J.C.R. Pr. (Amst. 1783); Katechismus of christelijke leering voor de Katholieke jeugd (Amst. 1797); Meditationes ad usum sacerdotum et clericorum (Amst. 1860); De weg des hemels; meditatiën over de eeuwige waarheden door B. LeonardusaPorto Mauritio, vertaald uit het Italiaansch (Amst. 1804); Waarschuwing aan de R. C. tegen eene Verhandeling over de plichten omtrent hen, die van ons in godsdienstige denkwijze verschillen (Leiden 1811); Overwegingen van het lijden van J. Christus, bijeenverzameld door J. Brinkman (Amst. 1860); De eeuwige zaligheid overwogen, opnteuw bewerkt door J.A.v.d. Akker (Amst. 1863).
Zijn portret is gegraveerd door J.W. Caspari naar een teekening van H.W. Caspari.
Zie: Handboekje voordezaken van R.K. Eeredienst 1848, II, 12; van Ryckevorsel, Gesch. v.h.R.K. Maagdenhuis in Archiefbisd. HaarlemXIX, 9; Hensen, het Eeuwfeest v.h. grootseminarie te Warmond (1899) 12; Albers, Geschiedenis v.h. herstel derhiërarchie in de Nederlanden I (1903).
Hensen