NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Capellen, theodorus frederik van

betekenis & definitie

CAPELLEN (Theodorus Frederik van), verdienstelijk zeeofficier, zoon van Alexandervan Capellen en Maria Ludovica de Pagniet, geboren te Nijmegen 6 Sep. 1762, gestorven te Brussel a's gepensionneerd vice-admiraal 15 April 1824. Was gehuwd met vrouwe Petronella de Lange, uit welk huwelijk 10 kinderen zijn geboren.

Hij trad in 1772 als adelborst in den zeedienst en maakte als zoodanig eenige reizen naar de Middellandsche Zee, Noordzee, het Kanaal en de kusten van Afrika, daarna als officier een reis naar West-Indië. Als extra-ordinaris luitenant in 1781 van het fregat ‘den Briel’ onder het bevel van den kapitein Gerardus Oorthuys geplaatst, onderscheidde hij zich zoodanig bij het beroemde gevecht op 30 Maart 1781 bij straat Gibraltar van dien bodem tegen het engelsche fregat ‘the Crescent’ onder bevel van Thomas Pakenham, dat hij bevorderd werd tot ordinaris luitenant met het recht twee schouderstukken te dragen en hem een vaste jaarwedde werd toegelegd.

In 1782 werd hem het bevel opgedragen over de ‘Ceres’ met welk schip hij kruiste in de Noordzee en op de vlaamsche kust. Met hetzelfde schip haalde hij in 1783 hollandsche krijgsgevangenen van Hull bestemd voor de Maas, bij welken tocht hij ternauwernood aan schipbreuk en totaal vergaan ontsnapte en zich redde door het kappen van masten, terwijl de zee het grootste gedeelte van zijn batterij over boord sloeg. In 1785 vertrok hij als kapitein ter zee met den kotter ‘Wesp’ en 4 andere schepen ter versterking van het eskader onder van Kinsbergen in de Middellandsche Zee, wegens geruchten van kans op oorlog met Venetië, en begeleidde als deel van dat eskader den koning en de koningin van Napels bij hun overtocht van Livorno naar Napels.

In Maart 1787 in het vaderland teruggekeerd vertrok hij in het einde van dat jaar weer naar de Middellandsche Zee als bevelhebber van de ‘Castor’ (44 st.) in het eskader van den kapitein ter zee J. Schreuder Haringman, met de opdracht om den handel te beschermen, geschenken over te brengen aan en betrekkingen te onderhouden met de barbarijsche vorsten. In verband daarmede werd hij 1788, met kapitein Bouricius gedetacheerd bij Gibraltar om te letten op de bewegingen van de Marokkanen, daar de Keizer van dat rijk gedreigd had een gezantschap met 5 oorlogsschepen naar Amsterdam te zenden.

Later ging hij nog met een zending naar Tripoli tot bijlegging van geschillen. In

1792 en 93 trad hij als bevelhebber van eenige kanonneerbooten op het Hollandsch Diep op, om Holland tegen den inval der Franschen te dekken, maar hij vertrok eind
1793 weder als commandant van de

‘Delft’ (50 st.) in het eskader van Melvill naar de Middellandsche Zee, en keerde in 1794 terug. Met hetzelfde schip was hij op de Schelde, toen de inval van de Franschen gelukte en de omwenteling plaats greep. Bij verdrag gaf dit gedeelte van de vloot zich zonder verzet over aan den franschen generaal Michaud, waardoor de vlag bleef waaien. Toen de Prins als admiraal-generaal door zijn vertrek naar Engeland was afgetreden, achtten de bemanningen zich niet meer aan hun eed gebonden en eischten afbetaling en ontslag. Door het lang in dienst houden van de bemanningen wegens gebrek aan volk bestond er reeds een bedenkelijke ontevredenheid, die nu tot uiting kwam. Om die afdanking bij H.H.M. te bewerken werd van Capellen met twee onderofficieren door Haringman naar den Haag gezonden.

Het oproer brak toch uit en eindigde pas door afdanking en afbetaling, waarvoor het geld werd geleend van een vlissingschen burger Abraham Louyssen. Bij de ontbinding van het corps zeeofficieren in 1795, om het daardoor gemakkelijk bij de reorganisatie van ongewenschte personen te zuiveren, ging van Capellen uit den dienst en keerde voorloopig niet daarin terug als zijnde een ijverig aanhanger van Oranje. Hij vestigde zich te Berkhoven in Gelderland. In 1798 trad hij weder in dienst, toen onder Daendels een expeditie werd uitgerust, bestemd om een landing te doen in Ierland. De macht ter zee van Engeland maakte deze expeditie onmogelijk, evenals een plan om een eskader naar Indië te zenden onder schout-bij-nacht Story, waarmede ook van Capellen zou vertrekken. Dat eskader bleef ter reede van Texel en werd aangewezen om in samenwerking met de kustbatterijen de reede te verdedigen tegen de Engelschen en Russen, die in 1799 dreigden te landen.

Hij was toen vlaggekapitein op de ‘Washington’, het vlaggeschip van Story. Wegens oranje-gezindheid van de bemanning en de twijfelmoedigheid van den opperbevelhebber werd het geheele eskader in de Vlieter (een vaarwater naar de Zuiderzee) zonder weerstand bieden aan de Engelschen overgegeven.

Van Capellen ging naar Engeland en bleef daar tot na de omwenteling in 1813. Hij werd door een speciaal militair gerechtshof in 1804, wegens het gebeurde in de Vlieter, voor meineedig, infaam en eerloos verklaard met cassatie en levenslange verbanning, bij terugkeer in het vaderland tot den dood met den kogel. Bij zijn terugkeer in 1813 werd hij door den souvereinen vorst in goeden naam en faam hersteld, en bij de organisatie van de nederlandsche zeemacht benoemd tot vice-admiraal. In 1815 werd hij opgenomen in den nederlandschen adel met het praedicaat van jonkheer.

Als vice-admiraal was hij bevelhebber van het nederlandsche smaldeel, dat in vereeniging met een engelsch eskader onder lord Exmouth op 26 Augustus 1816 Algiers bombardeerde. Op 17 Oct. 1815 had hij van schout-bij-nacht Tulleken het bevel over het Middellandsche-zee-eskader overgenomen.

De verhouding tot Algiers was ongunstig, de houding van den Dey zoowel tegenover ons als de Engelschen overmoedig. Het buitengewoon aanzienlijk aantal christenslaven. dat in Algiers vast gehouden werd, maakte ingrijpen noodzakelijk. In Jan. 1816 en in Mei van dat zelfde jaar bezocht van Capellen met zijn eskader Algiers, de laatste maal tegelijk met het engelsch eskader onder lord Exmouth. Reeds toen bestond het voornemen bij de Engelschen om Algiers te beschieten, maar de onderhandelingen, die nog

gaande waren, maakten dat het voornemen niet werd uitgevoerd. Opeen hernieuwde beleediging van de engelsche vlag werd Exmouth wederom uitgezonden, en vond te Gibraltar het nederlandsche eskader onder van Capellen, op9Aug. 1816. 14 Aug. gingen beide eskaders onder zeil naar Algiers, waar zij 26 Aug. ankerden. Daarop had in den namiddag het bombardement plaats, met het gevolg dat de Dey alle gestelde voorwaarden aannam. De verliezen, die wij leden, waren 13 dooden en 52 gekwetsten, de Engelschen 128 dooden en 690 gekwetsten. Het nederlandsche eskader bestond uit de navolgende schepen, de Melampus, Eendragt, Frederica Sophia Wilhelmina, Dageraad, Diana en Amstel. Voor zijn moed, beleid en trouw werd van Capellen door koning Willem I benoemd tot ridder Grootkruis van de Militaire Willemsorde en door den koning van Engeland tot commandeur van de Bathorde, terwijl hem de in Engeland voor vreemdelingen zeer zeldzame eer te beurt viel den plechtigen dank te ontvangen van beide Huizen van het Parlement.

In 1818 werd aan van Capellen eervol ontslag verleend. Daarna leefde hij te Brussel, werd nog in 1822 benoemd tot hofmaarschalk van den prins van Oranje en overleed 15 April 1824. Hij werd begraven op het kerkhof Sint Gilles. Zijn in 1817 door C.v. Cuylenburg geschilderd portret is in het Rijksmuseum te Amsterdam. Gegraveerd is het door C.C. Fuchs.

Zie: Vadert. Hist. ten verv. opWagenaar, I, 201; III, 229; IV, 149-151; XI, 131, 141; XVI 180-188; Vonk, Gesch. van de landing der Eng. en Russen in NoordHoll. I, 50-56; Stuart, Jaarb. v. h. Kon. der Ned. 1816, st . 1,100-108; de Jonge, Ned. Zeewezen, register; Backer Dirks, de Nederlandsche Zeemacht, register; Maandblad de Ned. leeuw XI, 94.

Boldingh

< >