CAMPER (Adriaan Gilles), geb. 31 Mrt. 1759, overl. te's Gravenhage 5 Febr. 1820, derde zoon van Petrus (kol. 552), kreeg thuis, ten deele van zijn vader, ten deele onder diens toezicht, onderwijs in wis- en natuurkunde, natuurlijke historie, maar vooral in moderne, en ook in de klassieke talen. Daarna bezocht hij in 1773 de franeker hoogeschool.
Onderzijn studie door hielp hij zijn vader aan diens bekende ontleedkundige onderzoekingen. In 1776 gingen vaderen zoon op reis naar Frankrijk, waar zij omgang hadden met de grootste geleerden. In Nantes openbaarde zich zijn bijzondere neiging voor de aard- en delfstofkunde, en toen zij in het vaderland teruggekeerd waren, werd er besloten, dat Adriaan niet meer in het kleine Franeker zou studeeren maar de leidsche colleges bezoeken en tevens in Amsterdam les nemen in teekenen en schilderen. Aldus bleef hij drie jaar half in Leiden, half in Amsterdam studeeren zonder de bedoeling om een academischen titel te halen. In 1780 maakten vader en zoon weer een wetenschappelijke reis naar Duitschland en werden ook door Frederik de Groote ontvangen. Van nu af (1781) werkte hij geregeld op Klein Lankum, zijns vaders landgoed bij Franeker, met dezen samen, totdat voor hem in 1784 't oogenblik gekomen was om alleen de wereld in te gaan. Eerst naar Düsseldorf en z'n beroemde schilderijengalerij. Daar copieerde hij enkele schilderijen, of onderzocht van Mainz tot Düsseldorf het Rijnoevergebied en den Eifel, geologisch merkwaardig om zijn uitgebrande vulkanen. Daar begon hij een verzameling van fossiele beenderen aan te leggen, die bij massa's aan de boorden van de Wupper gevonden werden en toen voor het eerst in wetenschappelijke kringen op hun rechte waarde geschat en begrepen werden. In 1785 ging hij met een portefeuille teekeningen door zijn vader en hem zelf van walvischachtige zoogdieren naar de Buffon te Parijs en genoot daar in geleerde kringen een uitstekend onthaal.
Hij was gedurende een week de gast van de Buffon op zijn kasteel te Montbar, leerde d'Aubenton kennen, Buffon's grooten medewerker aan zijn klassiek werk, den beroemden chirurg Louis, verder beroemdheden als Portal, Tenon, Vicq d'Azyr, den markies de Condorcet, Franklin enz.; hij volgde colleges van Bossuet en Cousin in wiskunde, van de Lalande in sterrenkunde, bestudeerde de verzamelingen in de Jardin des Plantes, en vond gelegenheid fossielen te verzamelen op den Montmartre. Hoezeer ook verrukt over den persoon van de Buffon, stelde hij zijn vader toch hooger. Met de uitgaaf door de Buffon van de teekeningen van Camper wilde het niet vlotten. Of de Buffon het niet eens was met de Campers, of dat hij zich te ziek gevoelde, maar Adr. ging in 86 weer voor eenige maanden naar Franeker terug om met zijn vader allerlei te bespreken, zijn fossielen te laten zien en raad voor de Buffon's jichtlijden in te winnen. Bij zijn terugkomst in Frankrijk maakte hij weer allerlei uittreksels uit werken in de Buffon's boekerij en teekeningen naar praeparaten te Parijs aanwezig, ten dienste van het groote werk over de walvischachtige dieren, dat B. uit wou geven, doch B.'s ziekte maakte hier een eind aan. In Januari 1787 werd Adr. zelf ziek, totdat in April zijn vader hem opzocht en men besloot dat hij naar 't Zuiden zou gaan tot herstel van gezondheid. Na een reis door Italië kwam hij met rijke verzamelingen 16 Oct. 1788 bij zijn vader te 's Gravenhage
Toen deze nu vrij plotseling in het volgende jaar overleed, rekende Adr. het zich ten plicht zijns vaders nagelaten werken uit te geven en zijn leven te beschrijven. Nu volgt de bekende reeks geschriften, welker openbaarmaking Petrus Camper in zijn veelbewogen leven, ook door de onrust der tijden, niet gelukt was, over de breuken van elleboog en knieschijf, over de wezenstrekken bij menschen van verschillenden landaard, over de olifanten, over de walvisschen. Vooral in deze laatste twee werken heeft men zeer zeker niet te denken, dat alleen de vader aan 't woord is; zoo mogelijk komt aan den zoon de meeste eer toe, al houdt hij zich bescheiden achteraf. Maar vooral kent men Adr. Camper als schrijver over de fossielen gevonden in den St. Pietersberg, en hier moest hij zijn vader van een dwaling betichten, die gemeend had, dat de onderkaak van het ‘groote onbekende dier’ uit den St.
Pietersberg behoorde aan een walvischachtig dier. Camper kwam in afwijking zoowel van zijn vader als van de eerste vinders, die aan een krokodil dachten, tot de slotsom, dat men hier een reusachtige voorwereldlijke hagedis voor zich had. Met de noodige bewijsstukken er bij en twee platen werd dit onderzoek
gepubliceerd in het Journal de Physique, Vendémiaire IX (Sept.-Oct. 1800) deel LI, onder den titel: Lettre de A.G. Camper àG. Cuvier, Sur les ossemens fossiles de la montagne de St. Pierre à Maestricht. In 1808 verscheen in de Annales du Muséum d'Histoire naturelle XII, een studie van Cuvier: Sur le grand animal fossile des carrières de Maestricht, waarin Cuvier zegt op p. 148: ‘Cinq auteurs ont traité avant moi de ce sujet curieux, Pierre Camper,... M.
Vanmarum, Hofmann et Drouin, les premiers collecteurs,... M. Faujas de St. Fond.... M. Adrien Camper.... en p. 150: ‘Nous allons prouver aujourd'hui que M. Adrien Camper est le seul qui ait réellement saisi les caractères de cet animal.’
Weer volgde in 1812 een studie van Adr. C. over dit onderwerp in het 19e deel van de Annales du Muséum d'Hist. Nat. C. kon niet dan na vele hoogst nauwkeurige, vergelijkend-anatomische onderzoekingen van de kruipende dieren tot deze slotsom gekomen zijn; hij zag de vele en groote gapingen in onze kennis van deze dieren in en vandaar dat hij in 't licht gat een: Voorstel eener verbeterde classificatie in de Reptilia bekend onder den naam van Hagedissen en Slangen. Het onderzoek van de vele in zijn museum aanwezige voorwerpen van belang voor de kennis van fossielen, mineralen en van de aardkorst, bracht hem er toe een beschrijving te geven van wat zijn museum bevatte aan schatten, op hunne reizen door vader en zoon bijeengebracht. In 1811 verscheen in 't nederl. en in 'tfransch een Korte beschrijving van het Museum van Petrus Camper door zijn zoon Adr.
Camper, waaruit men geheel ten onrechte weer den indruk krijgt, alsof zoo niet alles, dan toch het meeste, verzameld, bewerkt en 't belangwekkende daarvan opgeteekend was door Petrus Camper alleen. Adr. was ook zeer liberaal met de uitleening van de schatten in zijn beroemd museum. Toen Dr. Crull zijn proefschrift ging schrijven onder leiding van prof. J. Mulder te Groningen, stond Adr. hem de schedels ten gebruike af, die ook door Petrus Camper gebruikt waren bij zijn rascraniologische studiën.
Ten allerlaatste verscheen nog het werk over de walvisschen, waarvan wel teekeningen reeds bestonden, maar waarvan de tekst geheel alleen op rekening van Adr. gesteld moet worden: Observations anatomiques sur la structure intérieure et le squelette de plusieurs espèces de Cétacés, par Pierre Camper..., publiés par son fils A.G. Camper... avec des Notes par G. Cuvier (Ouvrage qui peut faire suite auxAnnales... du Muséum d'Histoire naturelle etc.) (Paris 1820).
Hij was drossaard van de baronie van Cranendonk en van de stad Eindhoven, waartoe hij door prins Willem V was aangesteld. In 1793 werd hij benoemd tot ontvanger-generaal der floreenrenten van Friesland; in 1803 werd hij curator van de hoogeschool te Franeker, waaraan hij zich met hart en ziel wijdde, maar waaraan hij zich onttrok, toen men van de zijde van het gewestelijk bestuur van Friesland een man tot hoogleeraar wilde beroepen, dien Camper daartoe ongeschikt achtte. Een brochure behelst de uiteenzetting tot dit besluit. In 1812 benoemde Napoleon hem op voordracht van G. Cuvier, superintendant de l'instruction publique, tot rector van de groningsche hoogeschool, maar omdat C. moeilijk van zijn museum en van zijn werkkring als vrederechter te Franeker kon scheiden, bedankte hij voor dezen eervollen post, waarop hem 't ambt van eersten inspecteur aan de gron. hoogeschool werd aangeboden. Toen Nederland zijn onafhankelijkheid herkreeg, benoemde Willem I
hem met J.F.W. Spaen van Biljoen en H. Muntinghe in een commissie tot regeling van het hooger onderwijs. Daaraan had Franeker de wederinstelling van zijn athenaeum te danken, dat 28 Dec. 1815 met een geestdriftige redevoering door C. als president-curator werd ingewijd. In 1819 werd hij door de Staten van Friesland verkozen tot lid van de 2e Kamer, verhuisde naar 's Gravenhage in October, waar hij in Jan. 1820 met al de zijnen door een kwaadaardige ziekte werd aangegrepen, waaraan hij 5 Febr. overleed.
Hij was lid van het Kon. Nederlandsch Instituut, van de Philosophical Society te Philadelphia, van de Acad. Caes. Leopoldino-Carolina Naturae curiosorum en correspondent van de Société Philomatique de Paris. Hij was getrouwd met Theodora Aurelia van Limburg Stirum en vader van één zoon, Petrus, en vier dochters. Zijn silhouette is door C.C.
Fuchs gegraveerd naar een teekening van W. Lubbers.
Zie: v. Breda, Levensschets van Adriaen Gilles Camper (Gent 1825).
Sasse