NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Brunings, david

betekenis & definitie

BRUNINGS (David), geb. 8 Dec. 1704, overl. 16 Juni 1749. Bremervan geboorte en studie, werd predikant te Floszheim 1729, te Neckarau 1732 en 1741 bij de hoogduitsche gemeente te Amsterdam.

In het laatst zijns levens stond hij onder verdenking van tot de Hernhutters te neigen, tegen wie juist in die jaren te Amsterdam oorlog werd gevoerd onder leiding van ds. G. Kulenkamp. B. was gehuwd met Elisabeth Margaretha Six; hun zoon was de beroemde waterbouwkundige Christiaan (kol. 498). Arn. Boonen en Hendr. Pothoven hebben zijn portret geschilderd, de laatste hem voorstellende op zijn doodbed.

Hij schreef: De vrije verkiezing en aanneeminge Godts naar de genade (Amst. 1740); De drie egte preaioatiën vertaald betreffende hetgeloof (Haarlem 1748); enkele andere preeken posthuum.

Zie:Visscher en van Langeraad, HetProtestantschVaded. i.v.; E.W. Moes, Iconographia Batava 1192.

Knappert

< >