BOX (Henri), journalist, geb. 1797, 1872 te Pau overl., referendaris bij het departement van justitie, redacteur van het in 1830 voor 't eerst verschenen Journal de La Haye, een voortzetting in zekeren zin van de Gazette de Leyde, en van het weekblad HetNederlandsche Verbond, waarin Box artikelen voor de regeering schreef. Het Journal had talrijke lotwisselingen en stond omstreeks 1845 aan menigen aanval bloot, o.a. van den vroegeren medewerker Adriaan van Bevervoorde (zie kol. 326), daarvóór van den bonapartist graaf Georges Libry Bagnano die, in 1825 uit Frankrijk verbannen, door koning Willem I werd begunstigd en redacteur werd van het te Brussel verschijnende Journal Officiel (Gazette des Pays-Bas).
Over het karakter van het Journal de la Haye is altijd zekere geheimzinnigheid blijven hangen. Vast staat, dat 's rijks kas het blad onder het ministerie van Hall met ƒ25.000 per jaar subsidieerde als half-officiëel orgaan, soms ter opneming van speciaal ministeriëele meeningen. Toch werd dit in 1847 in de Kamer ontkend door den minister van justitie, de Jonge van Campens Nieuwland, in antwoord op een vraag van den heer Schooneveld.
Kort na het eerste optreden (31 Maart 1842) van van Hall was intusschen ‘om het publiek de overtuiging te schenken, dat inderdaad het Journal de la Haye noch een half-officiëel, noch een ministeriëel dagblad was’, Box als referendaris bij justitie ontslagen en onderging het Journal eene wedergeboorte, die het den schijn moest geven ‘van eene geheel particuliere onderneming met volle onafhankelijkheid’. Zoo gereconstitueerd verscheen het Journal 1 Juli 1842, met den naam van een ‘soidisant imprimeur’ (Leopold Loebenberg). ‘De plus - heet het in L'appel, een geschrift van Libry Bagnano- on avait eu soin de faire choix a l'avance d'un Rédacteur-en-chef, E. Gagneux’, die een tijdlang (6 Febr.-28 Sept. 1844) een onbeduidend blaadje, onder den titel van Le Temps redigeerde, en van 1 October 1844-24 Juli 1846 een fransch periodiek geschriftje uitgaf: Un de plus, later als bijblad van het Journal de la Haye verschenen, nadat Gagneux daar weer geplaatst was.
In de periode daartusschen worden wij bekend met ‘Les Mystères du Journal de la Haye’, welke onthullingen onderteekend zijn (11 Januari 1844) door E. Gagneux, W.D. Frerichs, F. Douchez en F.W. Schmalling, en waarin een broeinest van knoeierijen en intriges wordt ontdekt. Blijkbaar waren de mannen, die in 1842 aanvankelijk
op den voorgrond werden gesteld, alleen stroomannen, wier persoonlijkheid het groote publiek omtrent ministeriëele inmenging op een dwaalspoor moest leiden. Uit dien onzuiveren oorsprong moesten wel troebele wateren opborrelen. De inhoud, vooral de gedachten-eenheid van een onder zulke omstandigheden verschijnende courant kon er niet bij winnen. Aanvankelijk was dit echter anders. In de biografie van J.R. Thorbecke door Wijnmalen (Levensber.
Letterk. 1875, 203) is aangeteekend, dat in 1832,1833,1837,1838,1841 en 1844 van Thorbeckes hand in het Journal de la Haye artikelen verschenen (anoniem). Doch toen op 2 Aug. 1847 van Dam van Isselt opnieuw in de Tweede Kamer de verhouding van de regeering tot het J de la H. ter sprake bracht, sprak hij van een ‘ellendig prulleblad,’ een ‘ellendig blad, dat onder toezicht behoorde te staan van het gouvernement dat het subsidieerde’. Het antwoord van de regeeringstaiel op dergelijke aanvallen en opmerkingen bleef ontwijkend.
Tusschen de veranderde omstandigheden van het Journal de la Haye en de gelijktijdige oprichting van een Nederlandsch Nieuwsblad bestaat nauw verband (Zie: Les Mystères du Journal de la Haye). Men wenschte de aandacht van het Journal de la Haye af te leiden, zonder nochtans openlijk te erkennen, dat het Nederl. Nieuwsbl. een soortgelijk orgaan was (Zie de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830). Box en Leopold Loebenberg waren uitgevers en drukkers. Het verscheen van 1 Juli 1842 tot 31 December 1843.
Door invloed van J.J. Rochussen, den lateren gouverneur-generaal en minister van koloniën, kreeg Box met Mei 1844 een medewerker in den reeds genoemden Adriaan van Bevervoorde, die tot dusver particulier secretaris van Rochussen was. Die medewerking duurde tot Augustus 1845. Toen van Bevervoorde, bij afwezigheid van Box, de leiding waarnam, stond hij in rechtstreeksche betrekking tot de toenmalige ministers van buitenlandsche zaken (de la Sarraz) en van justitie (van Hall). De la Sarraz ‘berustte’ in de hem opgedrongen relatiën, doch wilde overigens niets te maken hebben met het Journal. Van Hall dacht er anders over; blijkbaar verkeerden de beide ministers met elkander op gespannen voet; toch zat de la Sarraz, het Journal inspireerende, onder de plak van van Hall.
Van Bevervoorde beklaagde zich bij dezen bewindsman wel eens over ‘tegenstrijdige orders’ die hij nu en dan ontving. ‘Och, dat zal u wel eens meer gebeuren met een gouvernementeel blad,’ zeide van Hall dan bij zoo'n gelegenheid. Later heette het, dat ook van Hall niets te maken had met het Journal. Box nam intusschen de leiding weer over en drong van Bevervoorde er uit. Later heeft van Bevervoorde daarover en over Box een boekje opengedaan in zijn Asmodée en deze diende meermalen een aanklacht deswege in tegen van Bevervoorde (Zie Sautyn Kluit in Nederl. Spectator 1879, reg.).
Voor den rechter constateerde Box destijds, dat slechts de buitenlandsche politiek door hem in het Journal was behandeld. Hier valt op te merken, dat, volgens de Arnhemsche Courantvan 10 Mei 1846, Box niet vreemd was gebleven aan pogingen tot verwezenlijking van den wensch: de hereeniging met België, welk denkbeeld in 1846 nog niet door iedereen was losgelaten.
Toen, na de verwerping van de 27 voorstellen tot grondwetsherziening in Maart 1848, mr. Donker Curtius optrad, verscheen het bericht (27/8
Maart): ‘A dater de ce jour toutes relations politiques entre le Gouvernement et le Journal de la Haye ont cessé d'exister’.
Toen werd de courant een tijdlang geldelijk gesteund uit de persoonlijke fondsen van koning Willem II; na diens overlijden, 17 Maart 1849, hield het blad op te bestaan. Box zou, volgens van Bevervoorde, eene koninklijke toelage van ƒ 10.000, ontvangen hebben. Van Box verschenen later belangwekkende politieke brieven uit Pau en uit Hamburg in het Nieuw Dagblad en in het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, die zeer de aandacht trokken. Bij den tijdgenoot in 1838 werd hij verdacht te behooren tot de geheime politie.
Zie: B. Blok in die Haghe 1904, 162 vlg.; W.G. Sautyn Kluit, Mededeel. Letterk. 1878/79, 3 vlg.
Calisch