BLOTELING (Abraham), plaatsnijder te Amsterdam, aldaar geb. 2 Dec. 1640 en 20 Jan. 1690 in de Nieuwe Zijds Kapel begraven, was de zoon van den kramer Abraham Bl. en Geertruyt Jacobsdr. van Oosterwyck. Hij was leerling van Cornelis van Dalen, die hem 9 Sept. 1664 tot zijn universeel erfgenaam benoemde.
Samen met zijn leerling Johannes van Munnickhuysen vertrok hij omstreeks Jan. 1673 naar Londen, waar zijn werk evenals in Holland zeer gewaardeerd werd. Hij graveerde er de portretten van verschillende aanzienlijke Engelschen, o.a. in 1678 van Henry Howard, den hertog van Norfolk. 18 Sept. 1678 was hij weer te Amsterdam, waar hij toen peet stond overeen zoon van zijn zuster Maria, die met den graveur Gerard Valck gehuwd was. Samen met zijn zwager Valck vroeg hij 29 April 1684 aan de Staten van Holland een privilege aan voor door hen uitgegeven prenten en kaarten. 20 Juni 1689 maakte hij een testament, wonende toen op de Prinsengracht tusschen de Utrechtsche straat en de Reguliersgracht. Hij heeft behoord tot de bekwaamste der nederlandsche plaatsnijders, en vooral op het gebied van het portret heeft hij van het allerbeste geleverd, zooals het ruiterportret van Pieter Schout Muilman naar Th. de Keyser. Van zijn andere gegraveerde prenten verdienen o.a. de aandacht een reeks studies van leeuwen naar Rubens, een reeks ‘Amstel-Gesichjes’ naar Jacob van Ruysdael en de afbeelding van twee prachtkanonnen naar Adriaen van de Velde (1671). Buitendien is hij een wegbereider geweest van de zwartekunst, ten behoeve waarvan hij zelfs eenige werktuigen uitgevonden heeft. Ook van zijn zwartekunstprenten zijn de portretten het best; zeer bekend is het kloeke portret van Michiel Adriaensz. de Ruyter.
Behalve zijn eigen prenten heeft hij ook zeer veel van anderen uitgegeven, en ook nieuwe uitgaven bezorgd van oudere prenten, zooals van de Bolswerts. Behalve bovengenoemde Johannes van Munnickhuyzen is ook Abraham Meynderts een leerling van hem geweest.
Zie: Oud-Holland III, 65-67, 137, 138; Obreen'sArchiefVII, 150, 151,327, 328; J. Oudaan, RoomscheMoogentheid(Amst. 1664) voorrede; Walpole. Anecdotes III, 939,940; Naumann'sArchivXIII, 1-92(monographiedoorWessely); Paul Kristeller, Kupferstich und Holzschnitt 458, 459; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce.
Moes