BISSCHOP (Willem), geb. te 's Gravenhage 12 Nov. 1827, overl. te Delft 23 Jan. 1889, zoon van Dirk Bisschop en Elizabeth Jacoba de Lussanet de la Sablonière.Hij ontving zijn opleiding aan het haagsche gymnasium en sedert 1845 aan de leidsche academie, waar hij als student in de letteren werd ingeschreven. In weerwil van het onderwijs van Bake, Peerlkamp, Cobet e.a. wijdde hij zich spoedig aan de studie der nederlandsche letteren; 27 Mei 1851 promoveerde hij op een Specimen litterarium inaugurale continensAnnotationes criticas ad Xenophontis Anabasin (L.B. 1851).
In Sept. d.a.v. werd hij leeraar in de klassieke talen aan het Instituut Schoonoord bij Rijswijk. Daar zette hij zijn studiën over nederlandsche taal en Ietterkunde voort; daarmede in overeenstemming waren de ambten door hem later bekleed. In Juli 1853 werd hij benoemd tot leeraar in nederlandsch en geschiedenis aan het nieuw opgerichte gymnasium te Dordrecht; in Sept. 1860 volgde hij Fruin op als prorector van het Ieidsche gymnasium. Hij doceerde daar geschiedenis; tevens werd hij secretaris der commissie voor taalen letterkunde en in Oct. 1862 bibliothecaris van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Gehoor gevende aan zijn voorliefde voor het middelbaar onderwijs aanvaardde hij in Sept. 1867 een benoeming tot leeraar in nederlandsch en geschiedenis aan de nieuwe R.H.B.S. te Leeuwarden. In 1871 volgde hij de Veer op als directeur der H.B.S. te Delft. welk ambt hij tot zijn dood heeft bekleed. Hij huwde in Aug. 1862 te Dordrecht Jacoba van Dorsser.
Bisschop's arbeid droeg vooreerst een lexicographisch karakter; hij gaf o.a. een Nalezing op de ‘Proeve over den invloed van Bilderdijks Dichtwerken op onze taal van dr. A. de Jager (NieuwArch. v. Ned. Lett. I, 71 vlg., 149 vlg.), een nieuwen druk van P. Wei land's Handwoordenboek (Dordr. 1857) en een studie Het Dordsche taaleigen (Taalgids IV, 27 vlg.); zijn groote lexicographische nalatenschap berust in de bibliotheek van de Maatsch. der Ned.
Lett. Van zijn verdere wetenschappelijke werkzaamheid moeten vooral worden genoemd zijn studiën over Willem van Hildegaersberch en Justus van Effen. Hij gaf uit de Gedichten van Willem van Hildegaersberch .... metinleiding, aanteekeningenen woordenlijst ('s Grav. 1870; met E. Verwijs) en publiceerde Justus van Effen geschetst in zijn leven en werken. Bijdrage tot de geschiedenis der letterkunde in de 18e eeuw. Uitgegeven doorhetProv.
Utr. Gen. v.K. en W. (Utr. 1859), een uitnemende studie, waarin van Effen voor het eerst kritisch en waardeerend is behandeld. Op zuiver historisch gebied onderzocht Bisschop De woelingen der Leicesterschepartijbinnen Leiden 1586 en 1587 (Leiden 1867. Progr. v.h. Sted. Gymn. te L.), een gewichtige bijdrage tot de kennis van een belangrijk, toen nog weinig gekend tijdvak.
Zie: W.N. du Rieu in Levensb. Letterk. 1889, 358 vlg. met Lijst der geschriften en Overzicht der werken, gebruikt door dr. WB. ten behoeve van zijne verzamelingen van Ned. woorden.
Brugmans