APELDERN (Albertus van), de Apostel van Lijfland, gest. 1229; zijn geboortejaar is onbekend. Een herhaald verblijf van Albert hier te lande heeft sommige schrijvers er toe gebracht in hem een Nederlander te zien van geldersche afkomst en behoorende of tot de veluwsche van Apeldoorns of tot de maas-waalsche familie van Appeltern.
Daar hij echter door de lijflandsche schrijvers ook Albert van Buxhövden wordt genoemd, is het waarschijnlijker, dat hij afkomstig is uit het aartsbisdom Bremen, waar deze familienaam inheemsch was; zijn tweede naam ontleent hij dan aan Apeldern of Apeler, eveneens in het Bremensche gelegen. Als kanunnik van Bremen werd hij door den bremenschen aartsbisschop Hardwich II in 1198 bisschop gewijd en ter bekeering der heidenen naar Lijfland gezonden. Reeds waren daar vóór hem twee predikers werkzaam geweest, Meinhard en Berthold, welke laatste in een gevecht was omgekomen. In den zomer van 1198 naar Lijfland vertrokken, predikte Albert aldaar het Evangelie, daarin gesteund door een leger van ongeveer 500 kruisvaarders. In den herfst van dat jaar teruggekeerd, verzamelde hij een vloot van 23 schepen, waarvan één bemand met Friezen. In 1200 wijdde hij op verzoek van Utrecht's bisschop Dirk van der Are het nieuw opgebouwde klooster Bethlehem bij Doetinchem in; waarschijnlijk was het doel van zijn verblijf in Gelderland ook toen het aanwerven van kruis-
vaarders, evenals enkele jaren later, toen hij, blijkens een oorkonde van 1206, de Bergkerk te Deventer inwijdde. In hetzelfde jaar 1200 stichtte hij de stad Riga, waar hij ook zijn bisschopszetel vestigde, en het klooster St. Maria aldaar, waarvan zijn broeder Engelbert de eerste proost werd. Tot bevestiging van het Christendom stelde hij in 1202 de lijflandsche ridderorde der Zwaardbroeders in (fratres militiae Christi), welke later door paus Innocentius III werd goedgekeurd. Daar hij telken jare er in slaagde nieuwe kruisvaarders en priesters voor de bekeering van Lijfland te winnen, gelukte het hem door wijs beleid en onverdroten ijver het Christendom definitief te vestigen, niet slechts in Lijfland, maar ook in Lithauen, Esthland en Semgallen. Onderzijn medewerkers vinden wij behalve bovengenoemden Engelbert, nog vier zijner broeders: Theoderik, die in het huwelijk trad met een russische vorstin en, in de veronderstelling van Albert's nederlandsche afkomst, misschien dezelfde is als Theoderik van Appeltern, die 13 Mrt. 1250 voor de schepenen enz. van Nijmegen zijn goederen te Weurt verkocht aan het klooster Mariënweerd; Johan, die bij de bestorming van Dorpat het eerst den wal beklom; Rothmar, die proost werd van de kathedraal van Dorpat, en Herman, die volgt.
In 1215 woonde Albert het vierde algemeen Concilie van Lateranen bij. Ten onrechte wordt hij door sommige schrijvers gerekend tot de orde der Cisterciensers; evenzeer is het twijfelachtig of hem de titel van Zalig toekomt en hem als zoodanig ooit wettige vereering werd bewezen.
Zie: Chronicon Livonicum Vetus, ed. J.D. Gruber (Francofurti et Lipsiae 1740); Winter, Die Cistercienser des nordöstlichen Deutschlands (Gotha 1868) I, 224; Henriquez, Menologium Cisterciense(Antv. 1630) addiem 1 Jun.; Manriquez, Cisterciensium annal. III (Lugd. 1649) 328; Chevalier, Repertoire des Sources hist. du moyen age I (1905), 108 en aldaar aangegeven bronnen; Eubel, Hierarchia cath. 1,441; Bondam, Charterboek der Hertogen van Gelderland en Graaven van Zutphen (Utrecht 1783-1809) II, 269; III, 375-378; Geldersche Volksalmanak 1853, 1; 1887, 126; Dumbar, Kerkelijk en Wereltlijk Deventer I, 453; Archief Gesch. Aartsbisd. Utrecht IV, 168.
Huurdeman