NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ameyden, dirk

betekenis & definitie

AMEYDEN (Dirk), Amidenus, zoon van Gerrit A. en Maria aCamper (van Campen?), geb. 1586 te 's Hertogenbosch, gest. te Rome 1656. Hij had zijn eerste opvoeding genoten in Duitschland, als page bij het hofgezin van kardinaal Andreas van Oostenrijk en was in 1600 met dezen naar Rome vertrokken.

Daar stierf nog in datzelfde jaar zijn Maecenas, de kardinaal; hij zelf keerde voor eenigen tijd naar Duitschland terug, bezocht toen ook zijn vaderland maar was in 1604 wederom te Rome, waar hij nu werd opgenomen in het collegium Romanum. Hier bekwaamde hij zich vooral in het kerkelijke recht en trad vervolgens, na het behalen van de laurea, in 1607 op als advocatus Curiae, d.i. als pleitbezorger aan verschillende Congregaties van Rome, maar bleef niettemin tot den leekenstand behooren. Van zijn oom, Christiaan A., die in 1605 als zanger van de Palatijnsche kapel te Rome was gestorven, had hij onderwijl een huis geërfd, in de Via Condotti gelegen. De jonge advocaat trad thans in het huwelijk met eene Romeinsche, Barbara Fabrini, welke hem niet minder dan 17 zonen schonk, welke allen op één na vóór den vader zijn gestorven. Door een goede rechtspraktijk begunstigd, werd hij een der voornaamste leden van de toenmaals aanzienlijke

nederlandsche kolonie te Rome. Evenals eertijds zijn genoemden oom, lag het hospitaal van S. Maria de ll' Anima, dat in 1350 door een dordtsch echtpaar was gesticht en sinds door talrijke giften van hun landslieden werd verrijkt, ook hem nauw aan het hart. Niet slechts werd hij lid van de broederschap aan deze stichting verbonden, maar behoorde weldra ook tot het bestuur der Anima en heeft daarin meerdere malen het voornaamste ambt, dat van provisor, vervuld. Het meest echter verdient zijn groote en veelzijdige arbeid op letterkundig gebied de aandacht. Gedurende zijn gansche leven bleef hij den stelregel getrouw: ‘nulla dies sine linea.’ Maar een klein gedeelte van dien arbeid is echter gedrukt; het overige ligt verspreid over verschillende bibliotheken van Rome, vooreen deel ook in Florence, Napels en Berlijn.

De langdurige regeering van Urbanus VIII en ook de eerste regeeringsjaren van Innocentius X zijn voor hem zeer fortuinlijk geweest. Reeds toen kardinaal Maffeo Barbarini 6 Aug. 1623 tot paus werd verkozen, wijdde A. hem een lofrede, welke een jaar later ook in het licht is verschenen. Wel werd hij in 1630 door zijn eigen onbesuisd optreden gemengd in een proces, dat gevoerd werd tegen zijn vriend, Orazio Morandi, abt van het Benedictijner klooster S. Prassede te Rome, op grond van het verspreiden van lichtzinnige geruchten, welke aan sterrenwichelarij waren ontleend, doch het geval liep ten slotte nog gelukkig voor hem af. De nauwe omgang met dezen Morandi moet deels verklaard worden door den rechtskundigen bijstand welken A. aan het klooster had te verleenen, ook door zijn verlangen om de zeldzame boeken te raadplegen, welke de geleerde abt in S. Prassede had saamgebracht, maar bovenal door de belangstelling welke onze advocaat stelde in de werkzaamheid van zijn vriend als menante d.i. als verzamelaar en opsteller van nieuwstijdingen.

Deze nieuwstijdingen, gewoonlijk avvisi geheeten, waren de eerste proeven van journalistiek, het genre stond echter nog laag, was dikwerf verbonden met sterrenwichelarij, ook wel een rijke bron van kwaadspreken en lasteren. De pausen hadden derhalve het opstellen en verspreiden van zulke geschriften onder zware straffen verboden; toch werden ze heimelijk uitgedeeld en gretig gelezen. Nu is het de groote verdienste van A. geweest, dat hij als schrijver van dergelijke nieuwstijdingen, welke in den vorm van diarii, dagboeken, werden geschreven, een nieuwen en beteren weg heeft ingeslagen. Hij wordt daarom nog door schrijvers van de 19e eeuw, als Bertolotti en Ademollo, hoog geprezen; de laatste noemt hem zelfs: ‘il principe dei menanti.’ Alles werkte saam om hem tot een bekwaam journalist te maken. Vooreerst de uiterlijke omstandigheden: behalve advocaat aan de curie, was hij ook in 1630 rechtskundig en politiek agent van Spanje geworden, sinds 1633 bovendien assessor van het gemeentebestuur. In de voorname kringen van Rome, geestelijke en wereldlijke, had hij talrijke vrienden en bekenden, zooals blijkt op elke bladzijde van zijn Elogia, persoonlijke herinneringen aan de pausen en kardinalen van 1600-1650.

Doch vooral komen in aanmerking zijn eigenaardige geestesgaven. Gelijk meerdere van zijn landgenooten bezat hij veel talent voor het aanleeren van talen; behalve Latijn en Grieksch verstond hij van vreemde talen, Spaansch, Engelsch en Duitsch, terwijl hij het Italiaansch volkomen beheerschte. Voeg daarbij dat hij een scherp opmerker was, die zijn bevindingen vlot en aanschouwelijk op het papier wist te brengen en dit ook onvermoeid deed, dan begrijpt men hoe het onzen

landsman is gelukt zulk een hoog standpunt onder de toenmalige gazzettanti in te nemen. Gelijk ieder voorspoedig Romein van die dagen bouwde hij een eigen en deftig huis, waar hij met zijn talrijk gezin woonde en de vele, aanzienlijke vrienden, kardinalen en edellieden, gaarne ontving, en waar hij met het Carneval ook wel blijspelen liet opvoeren, welke soms door hem zelf uit het Spaansch waren vertaald.

Nog heden kan men dat huis in de Via di Monte Giordano no. 7 aanschouwen, doch de spreuk: ‘unde eo omnia’, welke hij boven de deur liet aanbrengen, werd onderwijl maar al te zeer aan deze patricische woning vervuld. Zelf heeft hij het vergankelijke van alles, ook der fortuin, nog op zijn ouden dag moeten ondervinden. In 1654 verscheen van hem te Venetië een werk over de Datarie, een der voornaamste Congregaties van Rome. Ofschoon onder het opzicht van rechtzinnigheid op den inhoud van dit standaardwerk niets viel aan te merken, had de auteur, of beter gezegd zijn drukker te Venetië, verzuimd het ‘imprimatur’ aan te vragen. Er volgde een aanklacht bij de Inquisitie en A., die toenmaals als decanus aan het hoofd van het college der advocaten van Rome stond, werd op bevel van Innocentius X voor immer uit den Kerkelijken Staat gebannen. Wel heeft hij, eer het vonnis werd uitgesproken en terwijl hij nog gevangen zat in de Tor di Nona, een krachtig verweerschrift opgesteld ten dienste van de Inquisitie en dit ook toegezonden aan vroegere vrienden en beschermers, alsmede aan de veelvermogende schoonzuster des pausen, donna Olimpia, maar niets mocht baten; de bijkans zeventigjarige moest zijn geliefd Rome verlaten en is uitgeweken naar Florence.

Eerst in Febr. 1655, toen onderwijl Innocentius X was gestorven en het conclaaf vergaderde, mocht A., op voorspraak van den deken van het H. College, kardinaal Carlo dei Medici, naar Rome terugkeeren. Hier stierf hij ongeveer een jaar daarna, nog tamelijk onverwacht, en werd plechtig bijgezet in de kerk zijner landgenooten, S. Maria dell'Anima.

De nagenoeg volledige lijst zijner gedrukte en nog ongedrukte geschriften bij J.A.F.Orbaan, Bescheiden in Italië omtrent Nederl. kunstenaars en geleerden

('s Grav. 1912) I, 76 no. 100. Het Diario della citta e corte di Roma, door hem geschreven onder den schuilnaam van Deon Hora Temedio (Theodoro Amideno), loopende over de jaren 1640-1649, in de Bibl. Casanatense te Rome; over het jaar 1650 in de Bibl. Nazionale te Napels.

Over hem: Orbaan, Bescheiden enz., register; I.Schmidlin, Geschichte der deutschen Nationalkirche in Rom, S. Maria dell'Anima (Freiburg im Breisgau 1906); de Katholiek 1902, II, 22; 1906, I, 42.

Hensen

< >