ALPHEN (Hiëronymus van) (3), de eerste onzer kinderdichters, werd 8 Aug. 1746 te Gouda geb. (ged. 12) en overl. 2 Apr. 1803 in den Haag. Zijn vader was Mr.
Johan, zoon van Hieronymus (1), (geh. met Wilhelmina Lucia van Alphen, die na zijn dood hertrouwde met Mr. T.A. Boddens). Hij verloor dezen reeds als kind van vier jaar, zoodat zijn opvoeding bijna geheel aan de zorgen zijner moeder was overgelaten. Reeds op zijn 17de jaar bezocht hij de hoogeschool te Utrecht, waar hij in de letteren en de rechten ging studeeren, verwisselde deze 6 Juli 1767 met de leidsche, doch promoveerde te Utrecht 1 Nov. 1768 op een diss. de Javoleno Prisco Icto. tot Mr. in de rechten. Achtereenvolgens werd hij procureur-generaal bij het Hof van Utrecht, pensionnaris van Leiden en thesaurier-generaal der Unie.
Als aanhanger van het Oranjehuis legde v.A. in 1795, bij de komst der Franschen, laatstgenoemd ambt neder en ging ambteloos in den Haag wonen. Nadat hij reeds eenige verhandelingen en andere werken geschreven had, zagen van 1778-81 van zijne hand het licht: Kleinegedigten voor kinderen (3 stukjes met plaatjes), die zeer gunstig ontvangen, bij herhaling herdrukt en in drie talen vertaald werden. De schrijver had dit blijkbaar niet verwacht, althans in het voorbericht schreef hij: ‘De maker weet zeer wel, dat hij als dichter hiermee weinig roem behalen zal, doch zulks was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde slechts eenige nuttige waarheden zóó in rijm voor te dragen, dat zij de kinderlijke vatbaarheid niet te boven gaan’. En daaraan haperde vóór hem bijna alles. Inderdaad heeft van Alphen door die ‘Kleine gedigten’ de kinderen van heel Nederland voor meer dan 100 jaren aan zich verplicht. 1783 volgden van den schrijver dier gedichten: Mengelingen in proza en poëzj; daarna Gedigten voor Elise, en weer iets later de drie beroemd geworden cantaten: De Doggersbank, De Starrenhemel en De hoop derZaligheid. In 1786 werd van Alphens Verhandeling over de voortreffelijkheid der burgerlijke wetgeving van Mozes boven die van Solon en Lycurgus door Teylers Genootschap met goud bekroond, nadat een andere verhandeling Over de kenmerken van waar en valsch vernuft, reeds in 1782 door de Maatsch. d. Ned. Letterkunde met een zilveren medaille bekroond was. Vermaard is ook van Alphens vertaling en bewerking van Riedel's Theorie der schoone kunsten en wetenschappen (1780, 2 dln.). Nog andere werken van zijne hand zijn: De gronden mijner geloofsbelijdenis opengelegd voormijne kinderen (1786; 2de dr. 1793); De ware volksverligting (1793); Kleine bijdragen totbevordering van wetenschap en deugd (1796); De Christelijke Spectator (1799); Predikt het Evangelium allen creaturen, een Staatsmaxime in het Rijk van Waarheid en Deugd (2de dr. 1803) en Proeve van liederen en gezangen voor de Openbare Godsdienst (1802), waarvan er sommige opgenomen zijn in de Evang. gezangen der ned. herv. Kerk.
Doch verreweg zijn grootsten roem heeft v.A. aan zijn, in tal van uitgaven sedert 1778 verschenen, kindergedichten te danken. Zijn bekende versjes: ‘Het kinderlijk geluk’, ‘Alexis’, ‘Welkomstgroet van Klaartje’, ‘Mijn hondje’, ‘De haas’, ‘De pruimeboom’ e.a. behooren tot het beste wat ooit voor kinderen geschreven werd.
Zijn portret bestaat als een fraaie anonieme zwartekunstprent.
Van Alphen was gehuwd: 1o. 13 April 1772 met Johanna Maria van
Goens (overl. 13 Aug. 1775); 2o. 10 Mei 1781 metCatharina Geertruyd van Valkenburg, die met haar dochter Wilhelmina bij de ramp van Leiden, 1807, omkwam. Een zoon, Jan Thomas Willem, 29 Jan. 1773 te Utrecht geb., promov. 20 Oct. 1792 te Leiden op een diss. de Differentia interaediles plebis etcurules Romanorum; hij was gehuwd 13 Juni 1797 met Agatha Wilhelmina Pauw.
Van Alphens dichtwerken zijn gezamenlijk uitgegeven en van een levensbericht voorzien door Mr. J.I.D. Nepveu (1838, 3 dln.; nieuwe uitg. 1871).
Over den dichter v.A. bestaat een studie van J. Clarisse, Over Hieronymus vanAlphen als dichteren kinderdichter (1836) en een nieuwere van mej. A.C.S. de Koe, van Alphen's literair-aesthetische theorieën (Diss. Utr. 1910); zie verder Petit, Repertorium. Over zijn Kindergedichten werd geschreven door d e Génestet (‘Over Kinderpoëzie’, als Aanhangsel te vinden in zijn Dichtwerken, uitg. van C.P. Tiele); door Beets (‘Over kinderboeken’ in Verscheidenheden, meest op letterk. gebied) en door H. Pomes, Over van Alphen's kindergedichtjes (Acad. proefschrift, Leiden 1908).
Zuidema