NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Admiraal, aart

betekenis & definitie

ADMIRAAL (Aart), geb. 13 Oct. 1833 te Goedereede en overl. 12 Nov. 1878 te Schoonhoven, was eerst onderwijzer, later telegrafist, doch verwierf zich vooral naam als letterkundige. Zijn opstellen, brieven, novellen en romans verschenen zoowel afzonderlijk als in verschillende tijdschriften (Los en Vast, Ned.

Speet., de Dageraad, de Gids, Nederland, Tijdspiegel, Vadert. Letteroefeningen, Omnibus en Eigen Haard), meest onder zijn eigen naam, doch ook onder verschillende pseudoniemen (Aramaldi, Paulus, Bato van de Maas of B .v.d. M., Jb. van der ZandeenEen Oud-ondermeester). Wegens een mindergoede gezondheid - hij was in hooge mate aamborstig - ging hij in 1860 van het onderwijs naar de telegrafie over en werd in 1866 directeur van het telegraafkantoor te 's Gravezande, later van dat te Schoonhoven. Strijdlustig van aard, brak Aart Admiraal gaarne een lans voor hetgeen hij goed en waar achtte. In 't godsdienstige de in zijn tijd opgekomen moderne richting toegedaan, bestreed hij vaak heftig het Katholicisme en het Calvinisme.

Van zijn geschriften zijn het meest bekend: Hoe hij koning werd (1863) 2 dln.; De vijand dermaatschappij (1866); Hetkransje te Wemelingen en eene vraag (1866); De godsdienst des volks (1869); De laatste Hollandsche minnezanger(1869) - deze drie laatste onder het pseudoniem Bato van de Maas -; verder Een schoofje distels (1874), twee jaar later gevolgd door Nog een schoofje distels; Freia, Schetsen en beelden (1875); Dr. A. Kuyperis geen vertegenwoordiger van het Ned. volk (1875); Krisje de Gier (1878); Oudheden (1878) en Verbranden of begraven (uit zijn nagelaten papieren, 1880). Bekend zijn of waren ook zijn Brieven aan het jonge Nederland, onder het ps. Paulus in den Ned. Spect geschreven, en Het veerhuis aan de Lek, in Eigen Haard.Zie: Ned. Spect. 1878, 370.

Zuidema

< >