* 11. 7. 1837 te Rotterdam, ✝ 16. 12. 1903 te Antwerpen, een man wiens naam in de Nederlandsche muziekgeschiedenis met eere bekend zal blijven: hij is de stichter van de Nederlandsche Opera geweest. Men zegt, dat hij geen muzikale gaven had.
Goed, maar dan had hij andere gaven, welke hem zeer te stade kwamen, gaven die de, na hem gekomen, operadirecteuren lang niet in die mate bezaten om niet te zeggen misten: de Groot had de gave menschen te vinden, welke hij voor zijn onderneming zou kunnen gebruiken. Was hij het niet, die met Henri Albers, met Orelio en Pauwels, met den jongen Urlus aankwam? Inderdaad, de beteekenis van de Groot als operadirecteur is ten duidelijkste gebleken ,toen hij eenmaal weggegaan was. Hadde men hem indertijd het leven niet te moeilijk gemaakt, wie weet hoe ver de opera ten onzent dan nu zijn zou! Aanvankelijk gymnastiekonderwijzer te Rotterdam, gevoelde hij zich tot het tooneel aangetrokken, maakte deel uit van enkele tooneelgezelschappen, werd zelfs directeur, eerst van een tooneeltroep, vervolgens van een operettegezelschap. Hiermede legde hij beslag op den Parkschouwburg te Amsterdam en de kiem voor zijn Nederlandsche opera was geboren. Ettelijke jaren bleef hij den Parkschouwburg bespelen, en verwisselde dezen in den loop der tijden met het Paleis voor Volksvlijt, waarvan hij ook eenigen tijd directeur was. Toen zijn onderneming ten slotte schipbreuk leed, heeft hij getracht te Antwerpen nieuwe werkzaamheden te vinden en daar is hij op 66-jarigen leeftijd overleden.