Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Gitaar

betekenis & definitie

(plaat 83), een snaarinstrument, dat betokkeld wordt. Het heeft op den langen hals nog de ouderwetsche banden (Bünde),, aan wijzend waar de speler de vingers moet neerzetten.

De zes snaren van de gitaar zijn gestemd: E, A, d, g, b, e1. De gitaar is in zuidelijke landen het nationale instrument. In Spanje Ivordt de dansmuziek meestal uitgevoerd door een of meer gitaren en castagnetten. De groote violist Paganini was een even uitmuntend gitaarspeler. C. M. von Weber heeft verscheidene liederen met gitaarbegeleiding geschreven. In zijn dagen was trouwens de gitaar een algemeen in zwang zijnd huiselijk muziekinstrument. In den laatsten tijd is een herleving van het gitaarspel te constateeren. Llobet, Segovia, Pujol e.a. zijn meesters op hun instrument. Zie verder: S c h r ö n, Die G. und ihre Geschichte (1880).