Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Fagot

betekenis & definitie

(Plaat 87), (Fr. Basson; Eng.

Bassoon; Ital. fagotto), een blaasinstrument, dat met een dubbel riet wordt aangeblazen. Het is een afstammeling van de familie der „Bomharte”, die om hun moeilijke hanteerbaarheid in de 17e eeuw in onbruik geraakten. Den naam „fagotto” (z.v.a. takkebos) draagt het instrument, omdat de verschillende deelen ongeveer als zoodanig saamgebonden schenen. De tegenwoordige slanke en sierlijke fagot doet niet meer aan een takkebos denken. Het instrument heeft een grooten omvang van 2 Bes tot bl (cl). Mahler schrijft tot e2 maar alleen zeer virtuoze bespelers weten die hoogte met zekerheid te nemen. De toon van de fagot is, alnaar het register, verschillend. In de laagte dreunend en korrelig, in het midden-register zangerig met iets van den violonceltoon; in de hoogste ligging zacht klagend. Staccato bespeeld, is de fagot de „humorist" van het orkest. Het instrument is te beschouwen als de bas der houten blaasinstrumenten. De contrafagot reikt juist een octaaf lager dan de f. Een quint- of tenor-f., die nu geheel in onbruik is geraakt, stond een kwart hooger dan de gewone f. De fagotten van Heckel te Biebrich behooren tot het allerbeste wat de instrumentenfabricage leveren kan.