(Rotterdam 1859-Den Haag 1943), Nederlands dirigent en componist, kleinzoon van Wouter Hutschenruyter Sr., werd in 1890 tweede dirigent, naast Willem Kes, van het Concertgebouworkest en twee jaar nadien directeur van het Utrechts Stedelijk Orkest en van het Collegium Musicum Ultrajectinum. In 1917 werd hij directeur van de Muziekschool van Toonkunst te Rotterdam.
Componeerde orkest- en kamermuziek. Hij publiceerde o.m. Orkesten orkestspel na 1600 (1903), Geschiedenis van het orkest en van de instrumenten (1926).