Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

zuur

betekenis & definitie

zuur - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. het geeft je een vervelend gevoel
♢ het is zuur voor hem dat het feest niet doorgaat
1. zuur kijken
[onvriendelijk]
2. iemand het leven zuur maken
[hem dwarszitten]
2. met een scherpe smaak
♢ azijn smaakt zuur
1. door de zure appel heen bijten
[aanvaarden wat onvermijdelijk en vervelend is]
2. een zure bom
[grote, zoetzure augurk]
3. de druiven zijn zuur
[de nederlaag is moeilijk te accepteren]

1. wat zuur is
♢ er stond een pot zuur op tafel
2. scheikundige stof
♢ met bijtend zuur werd de plaat schoongemaakt

Algemene uitdrukkingen:
1. nou ben je zuur
[nou ben je betrapt]
Bijvoeglijk naamwoord: zuur
... is zuurder dan ...
het zuurst
de/het zure ...
iets zuurs

Zelfstandig naamwoord: zuur
het zuur
de zuren

Synoniemen
wrang

Tegenstellingen
zoet