winst - zelfstandig naamwoord
1. bedrag dat je overhoudt na aftrek van de kosten
♢ hoeveel winst heeft dit bedrijf gemaakt?
1. hij verkoopt die kast met winst
[hij verdient eraan]
2. tel uit je winst!
[het gaat veel opleveren, maar heeft ook negatieve kanten]
3. bruto winst
[verschil tussen inkomsten en uitgaven]
4. netto winst
[bruto winst na aftrek van de kosten]
5. op winst staan
[kans op winst maken]
6. het eerste gewin is kattengespin
[verheug je niet te erg over je eerste winst, die gaat gemakkelijk weer verloren]
Algemene uitdrukkingen:
1. op winst spelen
[spelen om te winnen]
Zelfstandig naamwoord: winst
de winst
de winsten
het winstje
Synoniemen
baat
Gepubliceerd op 14-11-2017
winst
betekenis & definitie