wiel - zelfstandig naamwoord
1. rond voorwerp dat kan draaien en dat op de bodem rust
♢ de wielen zorgen ervoor dat een auto kan rijden
1. hem in de wielen rijden
[hinderen]
2. het wiel opnieuw uitvinden
[iets bedenken dat iemand anders al bedacht]
3. het vijfde wiel aan de wagen
[iemand die overbodig is]
4. onder de wielen komen
[overreden worden]
5. iemand een spaak in het wiel steken
[hem tegenhouden, hinderen]
Zelfstandig naamwoord: wiel
het wiel
de wielen
het wieltje
Gepubliceerd op 14-11-2017
wiel
betekenis & definitie