voorstellen - regelmatig werkwoord
uitspraak: voor-stel-len
1. het erop laten lijken
♢ in dat toneelstuk stelt hij de koning voor
1. dat stelt niets voor
[dat is niets, waardeloos]
2. als plan voorleggen
♢ zij stelde voor te gaan lopen
3. vertellen wie ze zijn of hoe ze heten
♢ ik zal mijn vrienden aan u voorstellen
4. je er een idee van vormen
♢ hij stelt zich de toekomst nogal somber voor
1. ze had zich er meer van voorgesteld
[had er meer van verwacht]
2. stel je voor!
[verontwaardigde uitroep]
3. stel je voor dat ....
[denk je eens in dat]
4. stel dat je heel rijk was
[stel je voor dat dat zo was]
5. iets te rooskleurig voorstellen
[te mooi]
6. wat moet dat voorstellen?
[wat heeft dat te betekenen?]
5. iets voorstellen alsof
♢ het zo vertellen dat het net lijkt alsof
Regelmatig werkwoord: voor-stel-len
ik stel voor (... ik voorstel)
jij/u stelt voor (... jij voorstelt)
hij/zij stelt voor (... hij voorstelt)
wij/zij/jullie stellen voor (... wij voorstellen)
ik/jij/u/hij/zij stelde voor (... ik voorstelde)
wij/zij/jullie stelden voor (... wij voorstelden)
hij heeft voorgesteld
de/het/een voorgestelde ....
voorstellend, voorstellende
Synoniemen
opperen, opwerpen, verbeelden
Gepubliceerd op 14-11-2017
voorstellen
betekenis & definitie
Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.